ECLI:NL:CBB:2016:132

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
15/699
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van taxivergunning op basis van gevaarzettend gedrag van taxichauffeur

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in het beroep van een taxichauffeur tegen de intrekking van zijn taxivergunning door de burgemeester en wethouders van Amsterdam. De intrekking vond plaats op basis van de Taxiverordening Amsterdam 2012, waarbij werd gesteld dat de chauffeur zich in de twee jaar voorafgaand aan de aanvraag van de vergunning zodanig diende te gedragen dat de kwaliteit van het taxivervoer niet onevenredig zou worden aangetast. De burgemeester en wethouders baseerden hun besluit op een incident dat plaatsvond op 4 november 2014, waarbij de chauffeur met hoge snelheid door Amsterdam reed, verkeerslichten negeerde en andere weggebruikers in gevaar bracht. De chauffeur ontkende de beschuldigingen en stelde dat hij zich aan de verkeersregels had gehouden, maar het College oordeelde dat de waarnemingen van de verbalisanten voldoende bewijs boden voor de gevaarzetting. Het College concludeerde dat de intrekking van de vergunning gerechtvaardigd was, gezien de ernst van het gedrag van de chauffeur, die pas kort als taxichauffeur werkzaam was. Het beroep van de chauffeur werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/699
14914

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2016 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. B.A.S. van Leeuwen),
en

burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerders

(gemachtigde: mr. A.A.K. Pieters).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2014 hebben verweerders de taxivergunning van appellant voor de Amsterdamse opstapmarkt (de taxivergunning) op grond van de Taxiverordening Amsterdam 2012 ingetrokken.
Bij besluit van 6 augustus 2015 (het bestreden besluit) hebben verweerders het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De intrekking van de taxivergunning is gebaseerd op artikel 3.3, eerste lid, onder b, van de Taxiverordening Amsterdam 2012. Ingevolge deze bepaling, voor zover hier van belang, kunnen verweerders bij overtreding van het bepaalde bij artikel 2.12 de taxivergunning intrekken
.Artikel 2.12, eerste lid, onder g, van de Taxiverordening Amsterdam 2012 stelt als eis voor (het afgeven van) een taxivergunning dat de chauffeur in ieder geval in een periode van twee jaar voorafgaand aan het indienen van een aanvraag voor een vergunning zich zodanig heeft gedragen, dat naar het oordeel van verweerders de kwaliteit van taxivervoer niet onevenredig is of wordt aangetast.
2.1.
Verweerders hebben aan de intrekking ten grondslag gelegd dat appellant op
4 november 2014 gedrag heeft vertoond waarmee hij de verkeersveiligheid en dus de kwaliteit van taxivervoer heeft aangetast. Dat gedrag is beschreven in een proces-verbaal van 4 november 2014, opgesteld door twee opsporingsambtenaren van de politie, Eenheid Amsterdam. De verbalisanten zien kort na het middaguur de door appellant bestuurde Mercedes vanaf afslag S104 van de A10 met hoge snelheid over de Bos en Lommerweg de bebouwde kom van Amsterdam inrijden. De verbalisanten achtervolgen vervolgens in hun onopvallend dienstvoertuig de door appellant bestuurde auto en relateren onder meer:
"Wij zagen dat de verdachte (...) de trambaan opreed en vervolgens met een snelheid van boven de 100 km/h langs de tramhalte Burgemeester Fockstraat, alwaar meer dan 10 mensen stonden, reed. Ik, verbalisant [naam 2] , zag op mijn snelheidsmeter dat ik 100 km/h reed en dat de verdachte nog steeds meer afstand nam (...)."
en
"Wij zagen (...) dat de verdachte bij de kruising Burgemeester de Vlugtlaan met de Burgemeester Fockstraat het negenoog van de trambaan negeerde en rechtsaf de Burgemeester Fockstraat in reed. Wij zagen dat het verkeer op de Burgemeester de Vlugtlaan groen licht had en net op reed toen de verdachte rechtsaf sloeg. Hierdoor moesten meerdere voertuigen remmen om een ongeluk af te wenden."
en
"Wij zagen dat de verdachte op de kruisingen Burgemeester de Vlugtlaan/Burgemeester Eliasstraat en Burgemeester de Vlugtlaan/Willen Kraanstraat zonder af te remmen op de kruising rechtdoor reed. Wij zagen dat meerdere personenauto's en fietsers moesten remmen en uitwijken om een aanrijding te voorkomen. Op dit traject reden wij (...) op onze teller 100 km/h en nam de verdachte steeds meer afstand. Wij zagen dat de verdachte op dit traject meerdere tramhaltes zonder af te remmen voorbij reed. Vervolgens zagen wij (...) dat de verdachte (...) wederom een rood negenoog negeerde en zonder richting aan te geven linksaf de Slotermeerlaan (...) op reed. (...) Bij de kruising Slotermeerlaan/Burgemeester Roellstraat zagen wij dat verdachte zonder richting aan te geven en met hoge snelheid het rode verkeerslicht negeerde en rechtsaf sloeg (...)."
Enkele minuten later treffen de verbalisanten appellant op de Burgemeester van Leeuwenlaan aan, waar hij een andere auto heeft klem gereden. Appellant verklaart dan spontaan dat hij "de man achtervolgde, omdat hij appellant zou hebben gefotografeerd". De betrokken andere bestuurder verklaart dat hij door appellant verschillende malen is klem gereden na een verkeersruzie op de A10.
2.2
Appellant betwist in algemene zin dat hij met snelheden van meer dan 100 km/u heeft gereden. Hij heeft niet harder gereden dan ter plaatse toegestaan, namelijk 50 km/h. Dat kan gelet op de verkeersdrempels ter plekke ook niet. Hij zet vraagtekens bij de snelheidsmeting door de politie en gaat omstandig in op het gebruik van laserguns. Een foto van de snelheidsovertreding ontbreekt. Dat laat volgens appellant de mogelijkheid open dat het om een ander voertuig ging. Voorts betwist hij dat hij meerdere tramhaltes passeerde zonder af te remmen en dat hij rode verkeerslichten heeft genegeerd. Meer in zijn algemeenheid ontkent hij gedrag te hebben vertoond waardoor ander verkeer in gevaar is gebracht.
3.1
Het College overweegt dat uit het hiervoor deels geciteerde proces-verbaal genoegzaam blijkt dat appellant op 4 november 2014 zich als bestuurder van zijn taxi ernstig gevaarzettend en levensgevaarlijk in het verkeer heeft gedragen. Hij is namelijk met hoge snelheid, diverse stoplichten negerend en het overige verkeer - waaronder kwetsbare verkeersdeelnemers - hinderend en in gevaar brengend midden op de dag met zijn auto door de bebouwde kom van Amsterdam geraasd. Appellant heeft tijdens de hoorzitting bevestigd dat hij een andere auto achtervolgde en erkend dat hij daarbij de maximum snelheid heeft overtreden. Anders dan appellant blijkbaar meent, volstaat de waarneming door de verbalisanten dat zij de door appellant bestuurde auto achtervolgden met een snelheid van (op hun snelheidsmeter) 100 km/u, terwijl appellant daarbij nog op hun dienstauto uitloopt, om aan te nemen dat appellant met zeer hoge snelheden - met pieken van ten minste 100 km/u - heeft gereden. De stellingen ten aanzien van de meetapparatuur zijn, gelet op de beschreven waarnemingen, niet ter zake doende.
3.2
Verweerders hebben terecht aangenomen dat appellant zich op 4 november 2014 zodanig heeft gedragen dat de kwaliteit van taxivervoer onevenredig is aangetast.
4.1
Appellant heeft verder naar voren gebracht dat de intrekking onevenredig nadelige gevolgen voor hem heeft. Hij heeft een cursus heeft moeten volgen in het kader van de Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer en ziet in dat hij minder impulsief moet handelen. De taxicentrale waar appellant voor werkt kenschetst hem als betrouwbaar en veilig. De kans op herhaling is dan ook klein. De intrekking is daarom een te zware sanctie.
4.2
Het College is van oordeel dat verweerders bij afweging van alle belangen in redelijkheid tot de intrekking hebben kunnen komen, alleen al gezien de ernst van de gevaarzetting die het gedrag van appellant – een heetgebakerde reactie op een verkeersruzie, terwijl appellant nog geen drie maanden als taxichauffeur werkzaam was – te weeg bracht.
5. Het beroep is gelet op het vorenstaande ongegrond
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam in aanwezigheid van mr. A.G.J. van Ouwerkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2016.
w.g. R.C. Stam w.g. A.G.J. van Ouwerkerk