Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 26 april 2016 op het hoger beroep van:
[klager] , te [plaats] , appellant,
(gemachtigde: mr. D.J. Rijnbout),
1. [accountant 1] AAen
2. [accountant 2] AA, betrokkenen,
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Voor de ontvankelijkheid maakt dit overigens geen verschil: ook bij hantering van 5 augustus 2014 als indieningsdatum van dit klachtonderdeel, is de driejaarstermijn overschreden, nu vast staat dat appellant kort na 6 april 2011 kennis heeft genomen van de inhoud van de brieven van 29 maart 2011. De grief faalt derhalve.
Dat de door betrokkene sub 2 gegeven informatie te eenzijdig is toegespitst op het standpunt of belang van de ex-echtgenote is echter niet gebleken: betrokkene sub 2 heeft in de 2e brief van 29 mei 2012 aangegeven dat hij, doordat de door hem gewenste informatie niet was aangeleverd, niet in staat was om de waarde van de aandelen te bepalen. Teneinde het belang van de nog ontbrekende gegevens aan te geven, heeft hij met drie rekenvoorbeelden duidelijk gemaakt hoe de waarde van de aandelen, afhankelijk van de invulling van nadere gegevens, uiteen kan lopen. Betrokkene sub 2 heeft daarbij naar het oordeel van het College duidelijk aangegeven dat het hem op basis van de beroepsregels niet is toegestaan om een schatting te doen en hij heeft tevens duidelijk aangegeven hoe de berekening van de diverse waarden in de gegeven voorbeelden is opgebouwd.