In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Economische Zaken. De appellant had verzocht om schadevergoeding wegens het ten onrechte niet verlenen van een ontheffing voor het gebruik van Duitse RMO's. Het primaire besluit van de minister, dat de schadevergoeding afwees, werd door de appellant bestreden. Na een mediationpoging en een heroverweging van de bezwaren, kwam de minister gedeeltelijk tegemoet aan de appellant door een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarin een schadevergoeding van € 201.532,67 werd toegekend, samen met vergoedingen voor rechtsbijstand en andere kosten. De appellant was van mening dat de schadevergoeding onvoldoende was en dat de minister bij de berekening van de schade niet de juiste uitgangspunten had gehanteerd. Het College oordeelde dat de minister bij de berekening van de schade een hoeveelheid van 4 miljoen kg melk als uitgangspunt had mogen nemen, en dat de appellant onvoldoende had onderbouwd dat hij meer had kunnen verhandelen. Het College concludeerde dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond was en dat de minister in de proceskosten van de appellant moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 980,-. Tevens diende de minister het griffierecht van € 160,- te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 maart 2015.