Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2015 in de zaak tussen
[naam 1], te [plaats], appellant
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
[naam 2], een particuliere hobbypaardenhouder, reed op dat moment mest uit op grond die behoort tot het bedrijf van appellant. In het van de controle opgemaakte proces-verbaal verklaren de opsporingsambtenaren dat zij zagen dat vaste paardenmest op bouwland wordt uitgereden zonder dat dit wordt ondergewerkt. [naam 2] heeft verklaard dat hij niet wist dat ook vaste mest moest worden ondergewerkt, hij dacht dat alleen drijfmest direct ondergewerkt moest worden.
Ter zitting heeft appellant daar nog aan toe gevoegd dat als de inspecteurs [naam 2] niet direct hadden gestopt, hij de mest nog had kunnen onderwerken. Dit kan nooit in 1 gang en dus was er nog geen sprake van een overtreding nu de tweede gang nog plaats had kunnen vinden.
Verweerder stelt dat er sprake is van een opzettelijk niet-naleven ten aanzien van het niet-emissiearm aanwenden van de mest en dat daarmee de korting van 20% een gegeven is. Appellant heeft met [naam 2] afspraken gemaakt dat hij mest kon uitrijden op de percelen van appellant en dat dit conform de regels emissiearm moest plaats vinden. Uit de verklaring van [naam 2] blijkt evenwel dat hij niet op de hoogte was van wat de regels zijn met betrekking tot vaste mest. Nu appellant ervoor heeft gekozen een hobbypaardenhouder, niet zijnde een professionele loonwerker, toe te staan mest uit te rijden mocht appellant er niet zonder meer op vertrouwen dat [naam 2] wist wat de regels waren. Appellant is derhalve tekort geschoten in instructies aan [naam 2] alsook aan toezicht tijdens het uitrijden. Hierdoor heeft appellant welbewust het risico genomen dat op de door hem beheerde – en als subsidiabele grond opgegeven – landbouwgrond overtredingen konden plaatsvinden. Op grond daarvan heeft verweerder terecht de korting van 20% opgelegd.