In deze zaak heeft de V.O.F. [naam 1] een vergunning aangevraagd voor het verrichten van taxivervoer op basis van de Wet personenvervoer 2000. De aanvraag werd op 16 juli 2014 door de minister van Infrastructuur en Milieu afgewezen, waarna de VOF en de vennoten in beroep gingen tegen het bestreden besluit van 27 oktober 2014, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. De zitting vond plaats op 30 september 2015, waar de appellanten werden bijgestaan door hun gemachtigde, mr. B.A.S. van Leeuwen, en de verweerder door zijn gemachtigde.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in zijn uitspraak van 31 december 2015 geoordeeld dat de procuratiehouder van de VOF niet voldoet aan de eis van vakbekwaamheid, omdat hij niet permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de VOF. De appellanten onder 4, die de procuratiehouder vertegenwoordigen, werden niet als belanghebbenden aangemerkt, omdat hun belang afgeleid is van dat van de VOF. Het College concludeert dat de VOF en de vennoten niet voldoen aan de eisen van vakbekwaamheid, zoals vastgelegd in de Wet personenvervoer 2000 en het Besluit personenvervoer 2000.
De beslissing van de minister om de vergunning te weigeren werd als rechtmatig beoordeeld, omdat de VOF niet aannemelijk heeft gemaakt dat de procuratiehouder de vereiste leidinggevende taken vervult. De discrepantie tussen de documenten die in bezwaar zijn overgelegd, zoals de Verklaring inbreng vakbekwaamheid en de procuratieovereenkomst, werd als onvoldoende beschouwd om aan te tonen dat de procuratiehouder daadwerkelijk leiding geeft aan de VOF. Het beroep van de overige appellanten werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.