ECLI:NL:CBB:2015:426

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
6 januari 2016
Zaaknummer
14/52
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke procedure tegen accountant wegens schending van professioneel gedrag door onvoldoende communicatie over vertraging

In deze tuchtrechtelijke procedure heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een accountant die als deskundige was aangesteld in een boedelscheidingsprocedure. De accountant, betrokkene, had te maken met gezondheidsproblemen, waaronder hartfalen en burn-out, waardoor hij zijn werkzaamheden niet tijdig kon uitvoeren. Appellant, de klager, stelde dat betrokkene het gerechtshof en de betrokken partijen niet adequaat op de hoogte had gesteld van de vertraging in de uitvoering van zijn opdracht. De accountantskamer had de klacht van appellant ongegrond verklaard, maar het College oordeelde dat betrokkene inderdaad het fundamentele beginsel van professioneel gedrag had geschonden door zijn nalaten in de communicatie over de vertraging. Het College vernietigde de uitspraak van de accountantskamer voor zover het betreft klachtonderdeel 57, maar oordeelde dat het opleggen van een maatregel niet passend was. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de overtreding en de gezondheidsproblemen van betrokkene, die een rol speelden in zijn nalaten. Het College concludeerde dat de accountant zijn verantwoordelijkheden niet naar behoren had vervuld, maar dat de omstandigheden van de zaak een maatregel niet rechtvaardigden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/52
20150
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2015 op het hoger beroep van:

[naam 1] , te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , appellant,

tegen de uitspraak van de accountantskamer van 9 december 2013 gegeven op een klacht, op 3 april 2013 door appellant ingediend tegen [naam 2] (betrokkene).

Procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 9 december 2013, met nummer 13/719 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2013:68).
Betrokkene heeft een schriftelijke reactie op het hogerberoepschrift gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2015. Partijen zijn verschenen, waarbij appellant zich heeft laten bijstaan door [naam 3] .

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die als hier ingelast wordt beschouwd. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Bij beschikking van 9 juni 2010 heeft het gerechtshof ‘s-Gravenhage (gerechtshof) in de boedelscheidingsprocedure tussen appellant en zijn voormalig echtgenote overwogen dat het zich onvoldoende voorgelicht acht over welk bedrag ingevolge de huwelijksvoorwaarden verrekend dient te worden. Het gerechtshof heeft, onder aanwijzing van [naam 4] tot raadsheer-commissaris, vervolgens betrokkene, die op dat moment werkzaam was als openbaar accountant en als partner/maat verbonden aan het accountantskantoor [naam 5] te [plaats 2] , tot deskundige benoemd en hem een aantal vragen voorgelegd.
1.3
Vanaf eind februari 2011 heeft betrokkene te maken gehad met gezondheidsproblemen, waaronder hartfalen en burn-outverschijnselen, als gevolg waarvan hij eerst per september 2011 in staat was zijn werkzaamheden te hervatten. Betrokkene heeft zich bij zijn werkzaamheden ten behoeve van de boedelscheidingsprocedure van appellant laten bijstaan door een aantal werknemers van accountantskantoor [naam 5] . Die medewerkers hebben de werkzaamheden gedurende de periode van ziekte van betrokkene voortgezet.
1.4
Op 11 oktober 2011 heeft betrokkene een eerste conceptrapport aan appellant en zijn voormalig echtgenote gezonden met het verzoek daarop te reageren. Betrokkene heeft na de ontvangst van de reacties met beide partijen een bespreking gehouden. Na die bespreking heeft appellant aan betrokkene een usb-stick met nadere informatie gezonden, samen met zes dozen met stukken aangaande acht bankrekeningen.
1.5
Die nieuwe informatie noopte tot nadere bestudering en aanpassing van het eerste conceptrapport door betrokkene. Van 14 februari 2012 tot 13 september 2012 heeft betrokkene geen werkzaamheden kunnen verrichten vanwege zijn gezondheidstoestand. Op 23 oktober 2012 heeft betrokkene een tweede conceptrapport aan appellant en zijn voormalig echtgenote gezonden, met het verzoek daarop te reageren. Ondanks herhaald verzoek van betrokkene en van het gerechtshof heeft appellant niet gereageerd.
1.6
Op 19 juni 2013 heeft het gerechtshof een eindbeschikking gegeven in voormelde boedelscheidingsprocedure. Die beschikking is door het verstrijken van de cassatietermijn onherroepelijk geworden.

Uitspraak van de accountantskamer

2.1
De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, houdt in dat betrokkene de in de Verordening Gedragscode (RA’s) (hierna: VGC) neergelegde fundamentele beginselen van integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag heeft geschonden.
2.2
Appellant heeft 73 klachtonderdelen geformuleerd. De daarin verwoorde verwijten zien (samengevat) op een verstrengeling van belangen van betrokkene en [naam 4] , het feit dat betrokkene zich niet heeft gehouden aan instructies van het gerechtshof, het buiten de opdracht treden, het eenzijdig communiceren, het onnodig vertragen van de procedure, het innemen van eenzijdige en onjuiste standpunten in zijn rapportage en het onjuist en bovenmatig declareren van zijn werkzaamheden.
2.3
Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer de klacht – in al haar onderdelen – ongegrond verklaard.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3. In zijn hogerberoepschrift heeft appellant een viertal grieven geformuleerd. Het College begrijpt de kerngrief van appellant aldus dat de accountantskamer heeft miskend dat betrokkene tijdens de uitvoering van zijn opdracht als deskundige niet tijdig en adequaat het gerechtshof en partijen, althans appellant als één van die partijen, heeft geïnformeerd over het feit dat hij te kampen had met gezondheidsproblemen, waaronder hartfalen en een burn-out, waardoor betrokkene niet in staat was om de opdracht zonder vertraging uit te voeren. Hiermee keert appellant zich tegen de ongegrondverklaring van de accountantskamer van de klachtonderdelen die betrekking hebben op de lange duur van het deskundigenonderzoek en het handelen van betrokkene in dat verband, waaronder de gebrekkige communicatie, zoals met name tot uitdrukking gebracht in klachtonderdeel 57 van het klaagschrift.
Appellant heeft ook een grief gericht tegen het niet opleggen van een maatregel door de accountantskamer. Volgens appellant had dit op grond van haar eigen jurisprudentie wel op de weg van de accountantskamer gelegen, omdat betrokkene lijdende was aan een burn-out en daardoor niet behoorlijk kon functioneren. Daarnaast heeft appellant nog twee grieven geformuleerd die erop neerkomen dat de accountantskamer heeft miskend dat betrokkene zijn taak niet in overeenstemming met de geldende gedrags- en beroepsregels en andere geldende wet- en regelgeving heeft vervuld en dat betrokkene niet eerlijk en oprecht is opgetreden.
4. Het College stelt vast dat appellant voorts, eerst ter zitting van het College, – in detail – is ingegaan op tot dan toe onbesproken gelaten stellingen die betrokkene in zijn verweerschrift bij de accountantskamer heeft ingenomen, en nog andere, in het hogerberoepschrift niet bestreden oordelen van de accountantskamer aan de orde heeft gesteld. Appellant heeft daarmee ter zitting nieuwe grieven aangevoerd, die niet kunnen worden aangemerkt als aanvulling of nadere onderbouwing van de in het hogerberoepschrift geformuleerde, hiervoor onder 3 weergegeven grieven. Onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van het College van 12 januari 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:11 (http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CBB:2015:11)), is het College van oordeel dat appellant deze nieuwe grieven tardief naar voren heeft gebracht en dat deze buiten beschouwing dienen te blijven. Daarbij overweegt het College dat niet valt in te zien dat appellant deze nieuwe grieven niet eerder in hoger beroep had kunnen formuleren, zodat betrokkene voldoende gelegenheid was geboden om zijn verdediging hierop in te richten.
5.1
Ten aanzien van genoemde kerngrief stelt het College voorop dat de hierbij te beantwoorden vraag of het op de weg van betrokkene lag om het gerechtshof en/of appellant nader te informeren over de (mogelijke) vertraging van de uitvoering van de opdracht als gevolg van zijn gezondheidsproblemen niet zozeer betreft de inhoud of de wijze van totstandkoming van het deskundigenbericht, maar de bejegening door een accountant van het gerechtshof en de partijen in de gerechtelijke procedure. Die bejegening dient naar het oordeel van het College zonder terughoudendheid te worden getoetst aan de VGC.
5.2
Het College stelt, mede op grond van het verhandelde ter zitting, vast dat betrokkene, als gevolg van ziekte, in de periode van 14 februari 2012 tot 13 september 2012 geen werkzaamheden heeft kunnen verrichten. Anders dan betrokkene ter zitting heeft verklaard, blijkt uit de relevante declaratieoverzichten niet dat andere medewerkers van [naam 5] na 14 februari 2012 nog nadere (onderzoeks)werkzaamheden ten behoeve van de boedelscheidingsprocedure van appellant hebben verricht. Het College acht het daarom aannemelijk dat de uitvoering van de opdracht ruim een half jaar is vertraagd ten gevolge van de gezondheidsproblemen. Betrokkene heeft voorts erkend dat hij in die bewuste periode te maken had met een ‘hoge communicatiedrempel’ en dat hij, mede daardoor, destijds het gerechtshof en appellant niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat de uitvoering van de opdracht vertraging ondervond.
5.3
Het College is van oordeel dat betrokkene door zijn nalaten het fundamentele beginsel van professioneel gedrag, zoals neergelegd in artikel A-100.4, sub e., van de VGC, heeft geschonden. Uit dat fundamentele beginsel vloeit een eigen verantwoordelijkheid van betrokkene voort om het gerechtshof en partijen tijdig op de hoogte te stellen van omstandigheden die een aanmerkelijke invloed (kunnen) hebben op (de duur van) de uitvoering van de aangenomen opdracht. Het feit dat ook appellant zelf heeft bijgedragen aan de lange duur van het deskundigenonderzoek, zie onder 1.4, en het feit dat het gerechtshof aan de duur van het deskundigenonderzoek in zijn eindbeschikking van 19 juni 2013 jegens betrokkene geen gevolgen heeft verbonden, doen naar het oordeel van het College aan de eigen verantwoordelijkheid van betrokkene niet af. In zoverre slaagt deze grief.
5.4
Het College volgt appellant niet voor zover hij in dit hoger beroep (verder) betoogt dat uit eerdere jurisprudentie van de accountantskamer volgt dat een accountant die burn-outverschijnselen heeft (gehad) reeds om die reden de maatregel van doorhaling opgelegd dient te krijgen. Nog daargelaten dat uit de door appellant overgelegde jurisprudentie een dergelijk oordeel niet valt af te leiden, overweegt het College dat een op te leggen maatregel verband houdt met onder meer de aard en de ernst van de vastgestelde schending(en) van de in de VGC neergelegde fundamentele beginselen. Aan de gezondheidssituatie van een accountant komt in dat verband geen zelfstandige betekenis toe. Deze grief faalt.
5.5
De twee overige grieven van appellant falen eveneens. De daarin vervatte stellingen zijn, bij gebreke van een nadere onderbouwing met concrete feiten en/of omstandigheden, te algemeen van aard en onvoldoende duidelijk is tegen welke oordelen van de accountantskamer zij zijn gericht.
6. Nu het hoger beroep van appellant gedeeltelijk gegrond is zal het College met toepassing van artikel 43i van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) de uitspraak van de accountantskamer vernietigen voor zover het betreft de beoordeling van klachtonderdeel 57. Het College zal de zaak zelf afdoen en klachtonderdeel 57 alsnog gegrond verklaren.
7. Het College is van oordeel dat het opleggen van een maatregel in dit geval niet passend en geboden is. Volstaan kan worden met de constatering dat betrokkene bij de communicatie met het gerechtshof en partijen over de vertraagde uitvoering van de opdracht als gevolg van zijn ziekte het fundamentele beginsel van professionaliteit heeft geschonden. Daarbij heeft het College de aard en de ernst van de overtreding van betrokkene in aanmerking genomen, alsook de omstandigheid dat aannemelijk is dat het nalaten van betrokkene het gevolg was van zijn gezondheidsproblemen.
8. De beslissing op dit hoger beroep berust mede op hoofdstuk V van de Wtra.

Beslissing

Het College:
- verklaart het hoger beroep gegrond voor zover het betreft de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 57;
- vernietigt de bestreden tuchtuitspraak in zoverre;
- verklaart klachtonderdeel 57 gegrond; en
- verklaart het hoger beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, mr. W.A.J. van Lierop en mr. drs. P. Fortuin, in aanwezigheid van mr. J.J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2015.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. J.J. de Jong