ECLI:NL:CBB:2015:412

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
28 december 2015
Zaaknummer
15/456
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom wegens niet-retourneren van veterinaire certificaten door scheepsleverancier

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Economische Zaken en een scheepsleverancier, [naam 1] B.V. De staatssecretaris had aan de scheepsleverancier een last onder dwangsom opgelegd wegens het niet retourneren van originele veterinaire certificaten, zoals vereist door de Europese regelgeving. De scheepsleverancier had op 15 oktober 2014 een officiële waarschuwing ontvangen van de NVWA omdat de veterinaire certificaten niet correct waren geretourneerd. Ondanks een mogelijkheid om een gewaarmerkte kopie te retourneren, voldeed de scheepsleverancier niet aan de eisen, wat leidde tot de invordering van een dwangsom van € 20.000,-. De scheepsleverancier stelde dat zij vervangend bewijs had geleverd, maar het College oordeelde dat dit niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Het College bevestigde dat de staatssecretaris bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen en dat er geen sprake was van willekeur. Het beroep van de scheepsleverancier werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/456
11200/11201

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 december 2015 in de zaak tussen

de besloten vennootschap [naam 1] B.V., te [plaats] , appellante
(gemachtigde: mr. P.S. Jonker),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan appellante op grond van artikel 106 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) in samenhang met artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een last opgelegd strekkende tot het opheffen van de overtreding van artikel 13 van Richtlijn 97/78/EG van de Raad van
18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (Richtlijn 97/78) en artikel 5 van Beschikking 2000/571/EG van de Commissie van 8 september 2000 tot vaststelling van de methoden voor de veterinaire controles van producten uit derde landen die bestemd zijn voor een vrije zone, een vrij entrepot, een douane-entrepot of een handelaar die levert aan grensoverschrijdende zeevervoermiddelen (Beschikking 2000/571).
Bij besluit van 18 mei 2015 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Bij besluit van 29 januari 2015 (het primaire besluit II) heeft verweerder een dwangsom ingevorderd van € 20.000,-.
Bij besluit van 18 mei 2015 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2015.
Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden. Aan de zijde van appellante is tevens verschenen [naam 2] en aan de zijde van verweerder is tevens verschenen [naam 3] .

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 5:39, eerste lid, Awb heeft het beroep mede betrekking op het bestreden besluit II.
2. In de considerans van Richtlijn 97/78 staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“(1) Overwegende dat de dierlijke producten, de producten van dierlijke oorsprong en de plantaardige producten die ter voorkoming van de verspreiding van besmettelijke dierziekten aan een controle worden onderworpen, in de lijst van bijlage II bij het Verdrag zijn opgenomen;
(…)
(10) Overwegende dat strenge regels moeten worden vastgesteld voor producten die aan de grens van de Gemeenschap aankomen, maar die uiteindelijk niet voor de Gemeenschap bestemd zijn, teneinde te verzekeren dat deze producten de Gemeenschap weer verlaten;
(…)
(12) Overwegende dat, bij zee- en luchtvervoer, de levering van producten van dierlijke oorsprong voor de bemanning en de passagiers in de Gemeenschap van aanzienlijk commercieel belang is; dat deze producten vaak niet aan de communautaire voorschriften voldoen; dat derhalve ter bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid strenge regels dienaangaande moeten worden vastgesteld;
(…)”
Artikel 13 van Richtlijn 97/78 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 13
1. Voor handelaren die rechtstreeks producten zoals bedoeld in artikel 12, lid 4, aan zeevervoermiddelen leveren als proviand voor bemanning en passagiers, geldt, het volgende: zij moeten
a) door de bevoegde autoriteit vooraf als handelaar zijn goedgekeurd;
(…)
2. De in lid 1 bedoelde handelaren moeten
a) hun producten rechtstreeks aan boord van de zeevervoermiddelen afleveren, of in een speciaal erkend entrepot in de haven van bestemming, met dien verstande dat er maatregelen genomen moeten worden om ervoor te zorgen dat de betrokken producten het havengebied in geen geval kunnen verlaten. Het vervoer van het entrepot van oorsprong naar de haven van bestemming moet onder douanetoezicht plaatsvinden volgens de T 1-procedure van Verordening (EEG) nr. 2913/92, en vergezeld gaan van een veterinair certificaat waarvan het model volgens de procedure van lid 6 moet worden vastgesteld;
(…)
c) een officieel bewijsstuk overleggen dat de producten hun eindbestemming bereikt
hebben;
(…)”
In de considerans van Beschikking 2000/571/ EG staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…)
(1) Bij Richtlijn 97/78/EG zijn voorschriften vastgesteld voor de controle van producten van dierlijke oorsprong die in de Gemeenschap worden binnengebracht via grensinspectieposten, met het oog op de bescherming van de gezondheid van mens en dier.
(…)
(3) Producten die niet aan de communautaire eisen voldoen, mogen worden aangeboden om te worden binnengebracht in entrepots in een vrije zone, in vrije entrepots of in douane-entrepots, alsmede voor de bevoorrading van grensoverschrijdende zeevervoermiddelen, en aangezien deze producten een extra risico betekenen voor de gezondheid van mens en dier in de Gemeenschap, moeten zij worden onderworpen aan aanvullende controles om te garanderen dat bij het transport, de opslag en de levering aan alle voorschriften op het gebied van de "handling" van die producten wordt voldaan en om te voorkomen dat de producten in de Gemeenschap in het verkeer worden gebracht.
(4) Met het oog op de controle en de traceerbaarheid van partijen niet-conforme producten moeten er duidelijke instructies zijn betreffende de diverse bij Richtlijn 97/78/EG toegestane certificaten en betreffende de voorschriften voor het merken van de partijen tijdens de opslag om onmiddellijke identificatie mogelijk te maken.
(…)
(8) De meldingsprocedure en de voorschriften inzake de certificaten waarvan partijen die door handelaren rechtstreeks aan grensoverschrijdende zeevervoermiddelen worden geleverd, vergezeld moeten gaan, moeten worden vastgesteld om een doeltreffend controlesysteem tot op de plaats van levering te garanderen.
(…)”
Artikel 5 van Beschikking 2000/571 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 5
(…)
2. Het in artikel 13, lid 2, onder a), van Richtlijn 97/78/EG bedoelde veterinaire certificaat dient gebaseerd te zijn op het in de bijlage bij deze beschikking vastgestelde model.
Eén enkel certificaat mag worden gebruikt voor partijen die uit verschillende partijen afkomstige producten bevatten overeenkomstig het modelcertificaat in de bijlage.
3. Voor de kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van de plaats van herkomst zoals bedoeld in artikel 13, lid 2, onder b), van Richtlijn 97/78/EG, wordt gebruik gemaakt van het hierboven bedoelde certificaat.
Wanneer een partij bestemd is voor een haven in een andere lidstaat, dient een kopie van het hierboven bedoelde certificaat te worden toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de haven van bestemming.
Zodra de levering van de producten aan boord van het zeevervoermiddel voltooid is, wordt het in lid 2 bedoelde certificaat tegengetekend door een ambtenaar van de bevoegde autoriteit of door een officiële vertegenwoordiger van de kapitein van het vaartuig en terugbezorgd aan de officiële dierenarts als bewijs van levering.
(…)”
De Regeling veterinairrechtelijke voorschriften handel dierlijke producten luidt,
voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 3.2.1.1
1. Het is verboden een dierlijk product als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van richtlijn nr. 97/78/EG dat rechtstreeks afkomstig is uit een derde land in Nederland te brengen.
(…)
3.De verboden, bedoeld in het eerste en het tweede lid, zijn niet van toepassing indien is voldaan aan dit hoofdstuk.
(…)
Artikel 3.2.4.4
In geval een partij producten is bestemd voor rechtstreekse levering als proviand voor bemanning en passagiers aan zeevervoermiddelen gelden (…) ten aanzien van degene die de producten verhandelt de voorwaarden, gesteld in artikel 13 van richtlijn nr. 97/78/EG en de krachtens dat artikel vastgelegde communautaire uitvoeringsmaatregelen.
(…)”
De instructie van NVWA ‘Retournering veterinair certificaat bij scheepsleveranciers (NVWA_WIEP_004) (Instructie 2014) met ingangsdatum 4 augustus 2014, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“ 3.2.4 Vervangend bewijs
In geval van verlies of kwijtraken (bijv. tijdens transport) van het originele VC exemplaar, kan vanaf het moment van afgeven van de ‘Waarschuwingsbrief’ volgens formulier NVWA_FEP_010, op schriftelijk verzoek van de belanghebbende van de SL van verzending, een kopie van het door de NVWA Toezichthoudende Dierenarts getekende VC bijgevoegd worden. Deze kopie kan dienen als vervangend document van het VC. De afgifte van dit vervangend document wordt door het NVWA team dat toezicht houdt op de SL van verzending geregistreerd. De NVWA zal een retournering van deze kopie met een origineel, correct en volledig ingevuld vak 5 (dit is een met inkt ingevuld vak 5, inclusief een ‘nat’ stempel), alsnog accepteren als zijnde een correcte retournering van het VC. Fotokopieën, scans of faxen van een ingevuld, origineel VC (inclusief een correct en volledig ingevuld vak 5) worden niet geaccepteerd als vervangend bewijs.
Elk ander ingediend document als vervanging van het VC kan niet geaccepteerd worden.”
3.1
Appellante is scheepsleverancier en handelaar zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a van de Richtlijn 97/78. Zij levert onder andere diepgevroren partijen producten (vis en vlees) rechtstreeks aan zeevervoermiddelen als proviand voor bemanning en passagiers.
3.2
Op 15 oktober 2014 heeft een assistent inspecteur van de NVWA geconstateerd dat originele veterinaire certificaten niet (correct) door appellante waren geretourneerd. Bij brief van 15 oktober 2014 heeft NVWA appellante een officiële waarschuwing gegeven en haar in de gelegenheid gesteld de veterinaire certificaten vóór 29 oktober 2014 te retourneren. Bij brief van 20 november 2014 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om aan appellante een last onder dwangsom op te leggen, omdat de NVWA de betreffende veterinaire certificaten niet heeft ontvangen. Appellante heeft hiertegen een zienswijze ingediend bij brief van 16 november 2014.
3.3
Bij het primaire besluit I heeft verweerder aan appellante een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 13 van Richtlijn 97/78/EG en artikel 5 van Beschikking 2000/571/EG ten aanzien van de veterinaire certificaten met de nummers 1401896 en 1401897. Hiertoe heeft verweerder uiteengezet dat appellante als scheepsleverancier niet zodra de levering van de partijen diepgevroren product waarop evenbedoelde veterinaire certificaten betrekking hebben aan boord van de vaartuigen was voltooid, alsnog de veterinaire certificaten tegengetekend door een ambtenaar van de bevoegde autoriteit of door een officiële vertegenwoordiger van de kapitein van het vaartuig, heeft terugbezorgd. De leveringen waren immers op respectievelijk
16 september 2014 en 15 september 2014 voltooid. Verweerder heeft appellante gelast binnen twee weken na verzending van het besluit de tegengetekende veterinaire certificaten met de nummers 1401896 en 1401897 in te sturen. Wanneer deze certificaten niet op de tiende werkdag na de dag waarop dit besluit is verzonden door de NVWA zijn ontvangen, verbeurt appellante een dwangsom van € 5.000,- voor elke week dat de overtreding van artikel 13 van de Richtlijn en artikel 5 van de Beschikking voortduurt tot een maximum bedrag van € 25.000,-.
3.4
Appellante heeft per brief van 30 december 2014 alsnog een correct tegengetekende en gewaarmerkte kopie van het veterinaire certificaat met nummer 1401897 ingestuurd. Appellante heeft geen origineel en correct tegengetekend veterinair certificaat of een gewaarmerkte kopie daarvan met nummer 1401896 ingestuurd.
3.5
Bij het primaire besluit I heeft verweerder appellante meegedeeld over te gaan tot invordering van de dwangsom van vier weken maal € 5.000,-, zijnde
€ 20.000,-. Hiertoe heeft verweerder uiteengezet dat NVWA geen origineel en correct tegengetekend veterinair certificaat met nummer 1401896 heeft ontvangen, dat appellante in zoverre niet heeft voldaan aan de opgelegde last en dat de eerste vier dwangsommen zijn verbeurd
4.1
Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het primaire besluit I gehandhaafd. Hiertoe heeft verweerder het volgende uiteengezet. Uit artikel 5, derde lid, van Beschikking 2000/571 blijkt dat een onderscheid wordt gemaakt tussen een officieel veterinair certificaat en een kopie. De norm met betrekking tot het retourneren van het veterinair certificaat is dat het origineel door NVWA afgegeven veterinair certificaat correct en volledig getekend geretourneerd wordt door het bedrijf van verzending van de partij (appellante) als bewijs dat de betreffende partij is geaccepteerd op het schip van bestemming. Slechts een origineel kan garanties bieden. NVWA houdt rekening met de praktijk door bij verlies van het originele
veterinair certificaat een gewaarmerkte kopie op verzoek af te geven. De retournering van dit
gewaarmerkte kopie dient onder dezelfde voorwaarden plaats te vinden die gelden voor het originele veterinaire certificaat. Verdere versoepeling van de werkwijze door een gewone kopie of scan te accepteren is vanwege de mogelijkheid van misbruik of manipulatie niet wenselijk. Daarnaast blijkt uit navraag bij NVWA dat een bedrijf tot 13 weken na afgifte van het veterinair certificaat de tijd heeft om een last onder dwangsom te voorkomen. Hieruit blijkt dat er in de praktijk voldoende tijd is om de stukken terug te sturen of om bij verlies van het originele veterinaire certificaat een gewaarmerkte kopie aan te vragen en die te retourneren. Appellante heeft haar argumenten dat originele veterinaire certificaten in de praktijk niet teruggestuurd kunnen worden onvoldoende aannemelijk gemaakt. Bij brief van 28 juli 2014 is appellante door NVWA op de hoogte gesteld van de wijzigingen omtrent het retourneren van het veterinair certificaat.
In het verweerschrift heeft verweerder over de werkinstructies van NVWA het volgende opgemerkt. Op 1 mei 2010 heeft verweerder een zogenaamd interventiebeleid retournering
veterinair certificaat bij scheepsleveranciers (IB01-SPEC22) in het leven geroepen. Aanleiding voor dit interventiebeleid was het hoge percentage niet geretourneerde of slechts ten dele ingevulde veterinaire certificaten. In paragraaf 3.2.3 van deze instructie wordt het niet correct geretourneerde veterinaire certificaat behandeld en volgens de instructies wordt vanaf de vijfde week (circa 30 dagen) actief naar de scheepsleveranciers opgetreden teneinde hen te bewegen om het veterinair certificaat te retourneren. In paragraaf 3.2.4 van de instructie komt het verlies van het originele (gele) veterinaire certificaat aan de orde. Er wordt dan een vervangend (rood) exemplaar van het veterinaire certificaat aan de betrokken scheepsleverancier toegestuurd, dat dan door de ontvangende scheepskapitein (in vak 5) getekend zal moeten worden. Op grond van deze instructie was het toegestaan om het aldus volledig ingevulde formulier terug te faxen of te mailen. Daarmee was dan volgens deze instructie aantoonbaar gebleken dat het document afkomstig was van de kapitein van het
ontvangende schip. Er moet dus ook in deze situatie eerst een volledig ingevulde officiële kopie tot stand zijn gekomen, alvorens men dit kon mailen of faxen. Het is dus ook op basis van deze instructie nooit toegestaan geweest om de gewaarmerkte kopie naar het schip te faxen of te mailen om vervolgens de kapitein het getekende exemplaar terug te laten faxen of mailen. Verweerder is nu van mening dat een gefaxte of een gemailde kopie geen officieel bewijsstuk is en dat hij een dergelijk kopie gelet op artikel 13, tweede lid, onder c van Richtlijn 97/78 dus ook nooit had mogen accepteren. Omdat hij in een aantal gevallen ook twijfels had over de herkomst en de juistheid van de geretourneerde kopieën, is verweerder ook om die reden tot slotsom gekomen dat deze procedure weliswaar heel praktisch en gebruiksvriendelijk is, maar onvoldoende zekerheid bood dat de betreffende goederen ook daadwerkelijk aan boord van deze schepen zijn terechtgekomen. Verweerder heeft daarom gemeend dat hij de werkinstructie op dit onderdeel moest aanscherpen. Verweerder is daarnaast ook van mening dat hij hiermee geen onevenredig zware last aan appellante oplegt. Gelet op het groot aantal wereldwijd opererende koeriersbedrijven moet het onder alle omstandigheden mogelijk zijn om van elke haven ter wereld dit document binnen enkele dagen in Nederland te krijgen, zodat het opsturen van het fysieke document niet op onoverkomelijke problemen hoeft te stuiten.
4.2
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het primaire besluit II gehandhaafd. Verweerder heeft hiertoe uiteengezet dat appellante niet heeft voldaan aan de aan haar opgelegde last en dat de dwangsom is verbeurd.
5. Appellante stelt dat zij vervangend en voldoende sluitend bewijs heeft geleverd dat de goederen de EU hebben verlaten door een scan van de gewaarmerkte, door de dierenarts afgegeven kopie van het originele veterinaire certificaat met het nummer 1401896 voorzien van een originele ondertekening met inkt door het bevoegde gezag en voorzien van een nat stempel, te retourneren. Appellante meent aldus aan de doelstelling van de desbetreffende Europese regelgeving te hebben voldaan. De aangescherpte werkwijze van verweerder, zoals vastgelegd in de Instructie 2014, is volgens appellante in de praktijk niet houdbaar. Het is voor een scheepsleverancier nagenoeg onmogelijk (tijdig) vervangend bewijs te leveren bij verlies of niet-retournering van het originele veterinaire certificaat. Appellante verwijst daartoe naar een overzicht van de (niet) retour ontvangen originele veterinaire certificaten van andere scheepsleveranciers. Appellante betoogt voorts dat sprake is van een schending van het verbod van willekeur, nu enkel in haar geval is overgegaan tot het opleggen van een last onder dwangsom.
6.1
Over deze beroepsgrond van appellant overweegt het College als volgt.
6.2
Uit de artikelen 3.2.1.1 en 3.2.4.4 van de Regeling veterinairrechtelijke voorschriften dierlijke producten volgt dat in geval een partij producten is bestemd voor rechtstreekse levering als proviand voor bemanning en passagiers aan zeevervoermiddelen, appellante als scheepsleverancier en handelaar van die producten dient te voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a en c, van Richtlijn 97/78 en artikel 5, derde lid, derde alinea, van Beschikking 2000/571. Meer in het bijzonder betekent dit dat appellante ervoor dient te zorgen dat, zodra de levering van de producten aan boord van het zeevervoermiddel voltooid is, het veterinaire certificaat wordt tegengetekend door een ambtenaar van de bevoegde autoriteit of door een officiële vertegenwoordiger van de kapitein van het vaartuig en wordt terugbezorgd aan de officiële dierenarts als bewijs van levering. Noch de tekst van die bepalingen, noch de doelstelling van de ter zake geldende regelgeving blijkend uit de hiervoor weergegeven considerans van Richtlijn 97/78 en Beschikking 2000/571, biedt, anders dan appellante betoogt, een aanknopingspunt voor de conclusie dat kan worden volstaan met het retourneren van een scan van de gewaarmerkte door de dierenarts afgegeven kopie van het originele veterinaire certificaat voorzien van een originele handtekening en voorzien van een nat stempel. Het College stelt vast dat het veterinaire certificaat met nummer 1401896 niet zodra de levering van de producten aan boord van het zeevervoermiddel voltooid was, is tegengetekend door een ambtenaar van de bevoegde autoriteit of door een officiële vertegenwoordiger van de kapitein van het vaartuig en is terugbezorgd aan de officiële dierenarts als bewijs van levering. Appellante heeft aldus artikel 3.2.4.4 van de Regeling veterinairrechtelijke voorschriften dierlijke producten, gelezen in samenhang met artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a en c, van Richtlijn 97/78 en artikel 5, derde lid, derde alinea, van Beschikking 2000/571 overtreden, zodat verweerder op grond van artikel 106 van de Gwwd in samenhang met artikel 5:32 van de Awb bevoegd was tot het opleggen van een last onder dwangsom.
6.3
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan daarvan afzien. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
In dit geval is er van een concreet zicht op legalisatie geen sprake. Voorts zijn er geen termen aanwezig voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat verweerder daarvan had behoren af te zien. Meer in het bijzonder acht het College in dit verband van belang dat verweerder in Instructie 2014 een alternatief heeft geboden om bij verlies of kwijtraken van een origineel veterinair certificaat alsnog vervangend bewijs te leveren, namelijk door het beschikbaar stellen van een gewaarmerkte kopie van het originele veterinaire certificaat voor de retournering waarvan dezelfde voorwaarden gelden als voor het originele veterinaire certificaat. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet dat en waarom hij de Instructie 2014 op dit punt heeft aangescherpt ten opzichte van de Instructie 2010 en heeft appellante hiervan tijdig op de hoogte gesteld, terwijl appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit alternatief niet werkbaar zou zijn.
6.4
Tot slot bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder in strijd met het verbod van willekeur heeft gehandeld door aan appellante een last onder dwangsom op te leggen. De andere gevallen waar appellante in dit kader op wijst kunnen niet als gelijke gevallen aangemerkt worden, reeds nu in deze gevallen niet duidelijk is of verweerder daadwerkelijk een overtreding heeft geconstateerd.
6.5
Deze beroepsgrond van appellante faalt.
7.1
Voorts voert appellante aan dat verweerder op grond van artikel 2, vijfde gedachtestreep van Beschikking 2000/571, na 30 dagen de zaak had moeten voorleggen aan de Douane. Appellante is van mening dat verweerder, door de zaak niet aan de Douane voor te leggen, haar de mogelijkheid heeft ontnomen om door het leveren van vervangend bewijs aan te tonen dat de goederen de Europese Unie hebben verlaten.
7.2
Deze beroepsgrond faalt evenzeer. Ingevolge artikel 2, vijfde gedachtestreepje van Beschikking 2000/571/EG moeten de partijen binnen 30 dagen na verzending op de aangegeven plaats van bestemming zijn aangekomen, bij gebreke waarvan de zaak dient te worden voorgelegd aan de douaneautoriteiten voor verder onderzoek. Deze bepaling ziet op de taak van verweerder en strekt niet tot bescherming van de rechten van de scheepsleverancier, zodat voor appellante niet van belang is of verweerder de zaak al dan niet heeft voorgelegd aan de Douane.
8. Het beroep tegen de bestreden besluiten I en II is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten I en II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, mr. J.A.M. van den Berk en mr. A. Venekamp , in aanwezigheid van mr. W.M.J.A. Duret, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2015.
w.g. H.S.J. Albers w.g. W.M.J.A. Duret