ECLI:NL:CBB:2015:41

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 maart 2015
Publicatiedatum
2 maart 2015
Zaaknummer
AWB 15/114
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking taxivergunning gemeente Amsterdam en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 maart 2015 uitspraak gedaan over het verzoek om een voorlopige voorziening van een taxichauffeur wiens taxivergunning door de gemeente Amsterdam was ingetrokken. De intrekking vond plaats op basis van een mededeling van de politie, die stelde dat de chauffeur zich gevaarlijk had gedragen in het verkeer. De chauffeur had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en verzocht om een voorlopige voorziening zodat hij zijn werkzaamheden kon hervatten tijdens de bezwaarprocedure.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de intrekking van de vergunning niet voldoende was onderbouwd. Er was geen afdoende bewijs dat de chauffeur zich asociaal of gevaarzettend had gedragen, en de enkele mededeling van de politie was niet voldoende om de intrekking te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente niet over de bevoegdheid beschikte om de vergunning in te trekken zonder een zorgvuldige belangenafweging te maken.

De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar en verweerders veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker. De proceskosten werden vastgesteld op € 980,-, en het betaalde griffierecht van € 167,- moest aan de verzoeker worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure en de noodzaak voor bestuursorganen om voldoende bewijs te leveren voor hun besluiten.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/114
14914
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 maart 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam], te [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. L.F. Jagtenberg),
en

Burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerders

(gemachtigde: mr. J. van Westing).

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2015 (het bestreden besluit) hebben verweerders de taxivergunning van verzoeker voor de Amsterdamse opstapmarkt (taxivergunning) ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij het College, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe dat verzoeker gedurende de bezwaarprocedure zijn taxiwerkzaamheden kan hervatten. Verzoekers werkzaamheden richten zich in belangrijke op de Amsterdamse opstapmarkt (taxivervoer vanaf standplaatsen en via aanhouden op straat). De intrekking van zijn taxivergunning brengt met zich dat hij deze werkzaamheden niet meer kan uitvoeren. Hiermee is het spoedeisend belang gegeven.
3.1
Op 25 november 2014 heeft de politie met het oog op het opleggen van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG-maatregel) een mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Verzoeker zou op 18 november 2014 met een te korte afstand ten opzichte van zijn voorligger hebben gereden, kennelijk om deze te bewegen aan de kant te gaan zodat hij kon passeren (bumper kleven), hij zou diverse keren hebben verzuimd richting aan te geven en een abnormale opwindingstoestand hebben vertoond door maar te staan schreeuwen tegen de verbalisant met opmerkingen als “ga boeven vangen”. Verzoeker had op dat moment geen passagiers in zijn taxi. Inmiddels is een EMG opgelegd waartegen verzoeker bezwaar heeft gemaakt.
3.2
In het aan de voorzieningenrechter ter beschikking staande dossier bevindt zich een mutatierapport van 18 november 2014 van een verbalisant. Dit rapport is ook als bijlage aangehecht bij de mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW. In het rapport wordt er melding van gemaakt - kort gezegd - dat de verbalisant de door verzoeker bestuurde taxi kort na middernacht in Osdorp twee maal hard zag optrekken, waarbij zij deze taxi heeft achtervolgd met snelheden oplopend tot 80 á 90 km/h. Toen de verbalisant verzoeker op de [adres] had staande gehouden en een kennisgeving uitschreef voor de snelheidsovertreding, heeft verzoeker de verbalisant twee maal kenbaar gemaakt het niet eens te zijn met de bekeuring met de woorden "ga boeven vangen".
4. Verweerders hebben de taxivergunning ingetrokken omdat de politie ten aanzien van verzoeker een mededeling heeft gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW. Die enkele mededeling heeft volgens verweerders tot gevolg dat verzoeker niet langer voldoet aan de eisen die voor chauffeurs met een taxivergunning gelden. Deze mededeling is daarmee voldoende om tot intrekking van de taxivergunning over te gaan, hetgeen de gemachtigde van verweerders ter zitting bevestigde. Verweerders leiden uit de mededeling van 25 november 2014 af dat verzoeker zich op 18 november 2014 gevaarlijk of risicovol in het verkeer heeft gedragen. Verweerders hebben bij het intrekken van de taxivergunning zwaar laten meewegen dat verzoeker met zijn gedrag niet alleen zijn eigen veiligheid in gevaar heeft gebracht maar ook die van de overige weggebruikers. Ten aanzien van de financiële gevolgen die aan de intrekking zijn verbonden, wijzen verweerders erop dat verzoeker weliswaar niet meer op de Amsterdamse opstapmarkt werkzaam mag zijn, maar wel op de bel- of contractmarkt in Amsterdam en bovendien in andere gemeenten werkzaam mag zijn als taxichauffeur. Verzoeker heeft niet aangetoond dat door de intrekking van zijn taxivergunning voor hem geen enkel (taxi gerelateerd) verdienvermogen resteert. In de Nota Handhavingsbeleid Taxiverordening is verweerders handhavingsbeleid neergelegd. Op grond hiervan trekken verweerders een taxivergunning in zodra ten aanzien van de chauffeur een mededeling is gedaan als bedoeld in artikel 130 van de WVW, tenzij er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die nopen van handhavend optreden af te zien.
5. Verzoeker ontkent dat hij zich op 18 november 2014 schuldig heeft gemaakt aan "bumperkleven" of dat hij heeft verzuimd richting aan te geven. Hij erkent dat hij tot twee maal de verbaliserende politieambtenaar heeft toegevoegd dat zij boeven moest gaan vangen. Hij spreekt echter tegen dat hij dat toen in een abnormale opwindingstoestand verkeerde en heeft dit standpunt onderbouwd met de schriftelijke verklaringen van een buurvrouw die tijdens de woordenwisseling vanaf haar balkon het schouwspel gade sloeg. Verzoeker stelt dat er in de afgelopen elf jaar dat hij taxichauffeur in Amsterdam was geen klachten waren over hem. Verzoekers inkomsten zijn door het bestreden besluiten grotendeels weggevallen. Hij heeft recent een nieuwe taxi gekocht.
6.1.1
Artikel 2.14, eerste lid, aanhef en sub d, van de Taxiverordening Amsterdam 2012 (de Taxiverordening) luidt voor zover hier van belang:
“De chauffeur in het bezit van een Taxxxivergunning neemt de veiligheid van de consument en overige personen in acht"
6.1.2
Artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Taxiverordening geeft verweerders de bevoegdheid om overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.14 te sanctioneren met intrekking van de Taxivergunning. Op grond van artikel 3.3, derde lid, van de Taxiverordening kan het college bij toepassing van de in het eerste lid genoemde sancties onder meer rekening houden met (a) het soort en totaal aantal overtredingen door de chauffeur en (b) de mate van herhaling van het aantal overtredingen binnen een periode van één jaar.
6.2.1
Met het Besluit Nadere regels eisen chauffeurs hebben verweerders gebruik gemaakt van de hun in artikel 2.14, tweede en derde lid, van de Taxiverordening toegekende regelgevende bevoegdheid. Het tweede lid bepaalt dat verweerders in nadere regels aangeven welke gedragingen en verplichtingen in ieder geval onder de in het eerste lid gestelde eisen vallen. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, hebben verweerders ingevolge het derde lid van artikel 2.14 van de Taxiverordening de bevoegdheid om nadere eisen stellen aan gedragingen of verplichtingen van een chauffeur in het bezit van een Taxivergunning.
6.2.2
Artikel 1, vierde lid, aanhef en onder d, van het Besluit Nadere regels eisen chauffeurs luidt:
" De minimale eisen aan de chauffeur in het bezit van een Taxxxivergunning, als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, onderdeel d, bepalen in ieder geval dat de chauffeur in het verkeer geen ernstig gevaarzettend of asociaal gedrag heeft vertoond, waaronder in ieder geval begrepen wordt dat de politie (...) ten aanzien van de chauffeur geen mededeling heeft opgemaakt voor een (...) Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer".
7.1
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7.2
Verweerders lezen artikel 1, vierde lid, aanhef en onder d, van het Besluit Nadere regels eisen chauffeurs aldus dat met de mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW door de politie, de betrokken chauffeur niet aan zijn verplichting op grond van artikel 2.14, eerste lid, aanhef en sub d. van de Taxiverordening heeft voldaan om de veiligheid van de consument en de overige personen in acht te nemen.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter moet artikel 1, vierde lid, aanhef en onder d, van het Besluit Nadere regels eisen chauffeurs zo worden uitgelegd dat slechts in geval van sprake is van asociaal of gevaarzettend verkeersgedrag van een chauffeur, de chauffeur de veiligheid van de consument en de overige personen niet in acht heeft genomen, en derhalve niet aan zijn verplichtingen als taxichauffeur in Amsterdam heeft voldaan. Onder dergelijk asociaal of gevaarzettend gedrag in het verkeer wordt onder meer begrepen gedrag waarvoor de politie een mededeling heeft opgemaakt om een EMG-maatregel op te leggen. Deze uitleg wordt bevestigd in de toelichting van verweerders op de Nadere regels eisen chauffeurs. Deze uitleg heeft tot gevolg dat niet reeds de enkele mededeling op grond van artikel 130 WVW of de oplegging van de EMG-maatregel, maar het asociaal of gevaarzettend verkeersgedrag zelf aan verweerders de bevoegdheid geeft om een taxivergunning in te trekken. Het enkele feit dat de politie een mededeling als bedoeld in artikel 130 WVW heeft gedaan, ontslaat verweerders niet van hun verplichting om zelf te beoordelen of daadwerkelijk sprake is van gevaarzettend en asociaal verkeersgedrag van verzoeker.
7.3
Als bewijs voor het gevaarzettend en asociaal verkeersgedrag van verzoeker beschikt de voorzieningenrechter niet over een ambtsedig proces verbaal maar slechts over een niet ondertekend mutatierapport, waaruit blijkt dat verzoeker op 18 november 2014 met zijn taxi een snelheidsovertreding zou hebben gepleegd. Deze verkeersovertreding is echter niet aan de intrekking van de taxivergunning ten grondslag gelegd. Verzoeker ontkent gemotiveerd dat hij op 18 november 2014 (andere) verkeersdelicten heeft gepleegd. Afdoende bewijs dat verzoeker op 18 november 2014 andere verkeersovertredingen heeft gepleegd, ontbreken. De enkele mededeling ex artikel 130, eerste lid, van de WVW, die zoals de gemachtigde van verweerders ter zitting bevestigde, is opgemaakt door een persoon die de overtredingen niet heeft waargenomen, is als bewijs ontoereikend.
7.4
Verzoeker erkent dat hij op 18 november 2014 de betrokken politieambtenaar tot twee maal heeft toegebeten dat zij "boeven moest gaan vangen". Die uitlatingen zijn ongepast, maar vormen geen asociaal gedrag in het verkeer in de zin van artikel 1, vierde lid, aanhef en onder d, van het Besluit Nadere regels eisen chauffeurs. Bij asociaal gedrag in het verkeer in de zin van deze bepaling moet, gezien de verbinding die daarbij met het verkeer is gelegd, veeleer worden gedacht aan zeer hinderlijk of gevaarzettend gedrag ten opzichte van andere weggebruikers.
7.5
Het vorenstaande betekent dat naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet is komen vast te staan dat verweerders over de bevoegdheid beschikten om de taxivergunning van verzoeker in te trekken. Niet is komen vast te staan dat verzoeker zich asociaal of gevaarzettend heeft gedragen in het verkeer. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat het mogelijk is dat verweerders zich bij het nemen van het besluit op bezwaar van stukken voorzien aan de hand waarvan de gebreken in het bestreden besluit kunnen worden gerepareerd en verweerders met recht kunnen concluderen dat verzoeker op 18 november 2014 gevaarzettend of asociaal verkeersgedrag heeft vertoond. In dat geval beschikken verweerders dan over de bevoegdheid om de taxivergunning van verzoeker in te trekken.
7.6
De voorzieningenrechter voegt aan het vorenstaande, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 19 februari 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:28), nog toe dat, zelfs als aan de materiële toepassingsvoorwaarden voor de intrekking van de taxivergunning zou zijn voldaan, noch de Taxiverordening noch zijn handhavingsbeleid, verweerders er toe dwingen om zonder meer tot intrekking van de taxivergunning over te gaan. Verweerders zijn ook dan gehouden tot een kenbare belangenafweging en dienen in ieder geval de opmerking van verzoeker dat er in de afgelopen elf jaar dat hij taxichauffeur in Amsterdam is, geen klachten over hem waren, nader te onderzoeken en mee te laten wegen.
8. Het vorenstaande betekent dat verweerders, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet over de bevoegdheid beschikten om de taxivergunning van verzoeker in te trekken. Hoewel de voorzieningenrechter niet uitsluit dat verweerders de gebreken in het bestreden besluit bij het te nemen besluit op bezwaar zullen herstellen, zal de voorzieningenrechter, mede gezien de belangen van verzoeker en de onzekere uitkomst van de bezwaarprocedure, het bestreden besluit schorsen tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerders in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerders op het betaalde griffierecht van € 167,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerders in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. G.J.P. Leuverink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2015.
w.g. R.C. Stam w.g. G.J.P. Leuverink