In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 maart 2015 uitspraak gedaan over het verzoek om een voorlopige voorziening van een taxichauffeur wiens taxivergunning door de gemeente Amsterdam was ingetrokken. De intrekking vond plaats op basis van een mededeling van de politie, die stelde dat de chauffeur zich gevaarlijk had gedragen in het verkeer. De chauffeur had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en verzocht om een voorlopige voorziening zodat hij zijn werkzaamheden kon hervatten tijdens de bezwaarprocedure.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de intrekking van de vergunning niet voldoende was onderbouwd. Er was geen afdoende bewijs dat de chauffeur zich asociaal of gevaarzettend had gedragen, en de enkele mededeling van de politie was niet voldoende om de intrekking te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente niet over de bevoegdheid beschikte om de vergunning in te trekken zonder een zorgvuldige belangenafweging te maken.
De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar en verweerders veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker. De proceskosten werden vastgesteld op € 980,-, en het betaalde griffierecht van € 167,- moest aan de verzoeker worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure en de noodzaak voor bestuursorganen om voldoende bewijs te leveren voor hun besluiten.