ECLI:NL:CBB:2015:39

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
AWB 14/795
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom in de varkenshouderij

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 februari 2015 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een last onder dwangsom opgelegd aan twee verzoekers, waaronder Maatschap [naam 3] en [naam 1], h.o.d.n. [naam 2]. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Economische Zaken, die hen zeven maatregelen had opgelegd wegens overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. De verzoekers stelden dat de maatregelen onduidelijk waren en dat zij ten onrechte werden beschuldigd van het aantasten van de gezondheid en het welzijn van de dieren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er op 18 november 2014 controles zijn uitgevoerd door de NVWA, waaruit bleek dat de gezondheid en het welzijn van de varkens in gevaar waren. De verzoekers hebben verzocht om schorsing van de besluiten, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de last onder dwangsom voor verzoeker onder 1 niet onterecht was. De voorzieningenrechter heeft echter de last onder dwangsom voor Maatschap [naam 3] geschorst, omdat er twijfel bestond over de status van deze maatschap als houder van de dieren. De voorzieningenrechter heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers tot een bedrag van € 980,- en heeft het betaalde griffierecht van € 328,- aan de verzoekers opgedragen te vergoeden.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/795
11351
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 februari 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

1.[naam 1], h.o.d.n. [naam 2],

2.Maatschap [naam 3], beiden te [plaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en
de
Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigde: mr. J.E.W. Tieleman).
Procesverloop
Bij besluiten van 21 november 2014 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan beide verzoekers een last onder dwangsom opgelegd wegens overtredingen van bepalingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. Daarbij heeft verweerder aan beide verzoekers zeven maatregelen opgelegd.
Verzoekers hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en zich gewend tot de voorzieningenrechter van het College met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, ertoe strekkende dat de besluiten worden geschorst.
Verweerder heeft een schriftelijke reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2015 waar partijen hun standpunten bij monde van hun gemachtigde hebben toegelicht. Aan de zijde van verzoekers is tevens verschenen [naam 1].
Overwegingen
1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van de primaire besluiten, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. Op 18 november 2014 hebben toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de varkenstallen op het adres [adres] te [plaats] gecontroleerd. De toezichthoudend dierenarts heeft van deze controle een veterinaire verklaring opgemaakt op 21 november 2014. De ambtenaren van de NVWA hebben van deze controle een rapport opgemaakt, gedateerd 11 december 2014.
Uit dit toezichtrapport blijkt dat de toezichthouders op 18 november 2014 diverse overtredingen van artikel 2.1, eerste lid, en artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en verschillende bepalingen van het Besluit houders van dieren hebben geconstateerd waarbij, kort gezegd, de gezondheid en het welzijn van de dieren is benadeeld en aan de dieren de nodige verzorging is onthouden.
Bij besluiten van 21 november 2014, welke blijkens het toezichtrapport al aan verzoekers zijn uitgereikt op 19 november 2014, heeft verweerder aan verzoekers een last opgelegd, bestaande uit zeven maatregelen inzake de verzorging en de huisvesting van de varkens welke verzoekers per direct (maatregel 1) dan wel vóór 26 november 2014 (maatregel 2 tot en met 7) dienen te nemen. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom bepaald op € 10.000,- per controle per overtreding, tot een maximum van € 210.000,-.
De toezichthouders van de NVWA hebben hercontroles op de veehouderij uitgevoerd op 21, 26 en 27 november en op 3 december 2014. De bevindingen van deze controles zijn neergelegd in het hiervoor genoemde toezichtrapport.
3. Verzoekers verzoeken de voorzieningenrechter de primaire besluiten te schorsen. Zij stellen bij de gevraagde voorlopige voorziening een spoedeisend belang te hebben aangezien de begunstigingstermijn te kort is en de maatregelen onduidelijk zijn geformuleerd. Volgens verzoekers maakt verweerder hen ten onrechte het verwijt dat de gezondheid en het welzijn van de dieren is aangetast. Verder wijzen zij er op dat niet in alle zeven maatregelen die zij dienen te nemen concreet en ondubbelzinnig wordt aangegeven wat van hen wordt verwacht zodat niet vaststaat op welk moment door hen is voldaan aan de last. Verzoekers hebben voorts aangevoerd dat tegen verzoekster onder 2 ten onrechte handhavend wordt opgetreden omdat zij niet houder van de dieren is. Volgens verzoekers worden alle bedrijfsactiviteiten wat betreft de varkenshouderij verricht op het relatienummer van [naam 2].
4.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het risico van verbeurte van dwangsommen voor verzoekers een financieel belang vertegenwoordigt. Een zodanig belang zal in de regel op zichzelf onvoldoende reden vormen een voorlopige voorziening te treffen. Het staat verzoekers immers vrij financiële compensatie van het bestuursorgaan te vorderen indien de dwangsombesluiten achteraf onrechtmatig zouden blijken te zijn. Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter niettemin in beeld kunnen komen in het geval de financiële gevolgen, gelet op bijvoorbeeld de activiteiten en/of de vermogenspositie van de verzoeker, ernstiger zijn, en bovendien eerder naarmate die ernst toeneemt. Bij wijze van voorbeeld van deze vaste rechtspraak verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van 9 juli 2007 (ECLI:NL:CBB:2007:BB0923).
4.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het geval van verzoekers niet is gebleken van zeer ernstige financiële gevolgen, maar dat evenmin duidelijk is dat die gevolgen van de lasten, mede gelet op de hoogte van de daarbij opgelegde dwangsommen, zodanig gering zijn dat de verzoeken om een voorlopige voorziening wegens een gebrek aan spoedeisendheid reeds op voorhand niet voor inhoudelijke beoordeling in aanmerking komen.
5.1
Inhoudelijk beoordeelt de voorzieningenrechter de verzoeken om een voorlopige voorziening als volgt.
5.2
Blijkens het rapport van 11 december 2014 hebben op 26 en 27 november 2014 en 3 december 2014 hercontroles plaatsgevonden waarbij de gezondheids- en welzijnssituatie van de varkens is getoetst en de voortgang van de noodzakelijke herstelwerkzaamheden is geïnventariseerd. Op 27 november 2014 is geconstateerd dat alle drinknippels in de varkenshokken waren vervangen en dat deze functioneerden. Verder bleek dat reparaties aan het mechanische ventilatiesysteem werden uitgevoerd. Bij de controle op 3 december 2014 is geconstateerd dat de hokbezetting met varkens in de stallen was aangepast, dat de varkens de beschikking hadden over de wettelijk vereiste oppervlakte voor de betreffende gewichtscategorieën en dat het mechanische ventilatiesysteem gerepareerd en in werking was. Uit het rapport blijkt voorts dat de ambtenaren bij de controle op
3 december 2014 hebben geconstateerd dat niet werd voldaan aan de maatregelen 1 en 4 van de last. In de gang van een varkensstal hebben zij 5 zieke en/of gewonde varkens zien liggen op een dichte betonvloer zonder strooisel. Deze dieren hadden niet de beschikking over voer en drinkwater.
5.3
Ter zitting is vast komen dat alleen de onderdelen 1 en 4 van de opgelegde last tussen partijen nog in geding zijn en dat aan de andere onderdelen van de last is voldaan. Ten aanzien van de onderdelen 1 en 4 van de opgelegde lasten overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.4
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren is het verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen.
Ingevolge artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren is het houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.
Ingevolge artikel 2.4, vierde lid, van het Besluit houders van dieren (Besluit) wordt een ziek of gewond dier zo nodig afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig is voorzien van droog strooisel.
Ingevolge artikel 2.26, tweede lid, van het Besluit beschikken varkens ouder dan twee weken permanent over voldoende water.
5.5
Met onderdeel 1 van de last heeft verweerder verzoekers gelast ervoor te zorgen dat de varkens over een toereikende hoeveelheid vers en schoon drinkwater kunnen beschikken waarbij het water goed toegankelijk moet zijn voor de varkens. Met onderdeel 4 van de opgelegde last heeft verweerder verzoekers opgedragen ervoor te zorgen dat een dier dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op een passende wijze wordt verzorgd en zo nodig wordt afgezonderd.
5.6
Verzoekers hebben het standpunt ingenomen dat in deze onderdelen van de last niet concreet wordt aangegeven wat van verzoekers wordt verwacht, zodat niet vast staat op welk moment voldaan wordt aan de last. Verzoekers voeren in dit verband aan dat alle drinknippels in de varkensstallen zijn vervangen en zijn van mening dat zij daarmee aan de last hebben voldaan. Zij kunnen echter niet uitsluiten dat er een drinknippel kapot gaat. Dat iedere kapotte drinknippel tot verbeurte van de dwangsom leidt zonder dat gelegenheid bestaat tot het vervangen ervan, achten verzoekers onaanvaardbaar. Verzoekers betwisten dat er op 3 december 2014 sprake is geweest van een overtreding en zij stellen dat de zieke varkens net waren afgezonderd van de gezonde varkens met het doel om de dieren te laten euthanaseren door de dierenarts.
5.7
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich, gelet op de inhoud van de veterinaire verklaring en het toezichtrapport, terecht op het standpunt gesteld dat overtredingen zijn begaan van de genoemde wettelijke voorschriften inzake de gezondheid en het welzijn van de dieren. Verweerder was bevoegd om de naleving van deze voorschriften af te dwingen door een last onder dwangsom op te leggen.
5.8
Ten aanzien van het betoog van verzoekers dat de opgelegde maatregelen te onduidelijk zijn geformuleerd overweegt de voorzieningenrechter dat de eisen die door verweerder in de hiervoor genoemde maatregelen 1 en 4 worden gesteld, direct voortvloeien uit bepalingen van het Besluit. De voorzieningenrechter is tegen deze achtergrond, mede gelet op de concrete bevindingen van de toezichthouders die zijn vastgelegd in het rapport en de veterinaire verklaring, van oordeel dat niet met vrucht kan worden gesteld dat evident sprake is van te onduidelijke lasten die in bezwaar tot herroeping van de primaire besluiten zouden moeten leiden. Daarbij gaat de voorzieningenrechter er van uit dat een defecte drinknippel niet aanstonds tot verbeurte van een dwangsom leidt. Dat volgt niet uit de opgelegde last, die immers alleen voorschrijft dat de varkens over een toereikende hoeveelheid vers en schoon drinkwater dienen te beschikken.
5.9
De vraag of op 3 december 2014 al dan niet terecht een overtreding van de maatregelen 1 en/of 4 is geconstateerd, behoeft in deze procedure niet te worden beantwoord. Deze vraag raakt niet de rechtmatigheid van de last zelf, maar betreft de verbeurte van een dwangsom. Mocht verweerder van oordeel zijn dat door verzoekers een dwangsom is verbeurd, dan dient hij ingevolge artikel 5:37 van de Algemene wet bestuursrecht een beslissing over de invordering te nemen. Een dergelijke beslissing is, naar ter zitting is gebleken, door verweerder nog niet genomen.
5.1
Verzoekers hebben voorts betoogd dat tegen de maatschap [naam 3] ten onrechte handhavend wordt opgetreden omdat deze maatschap geen houder is van de dieren. Aangevoerd is dat de maatschap geen relatie heeft met de varkens en dat alle handelingen betreffende de varkens worden verricht op het relatienummer van [naam 2]”.
5.11
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers gemotiveerd hebben gesteld dat de maatschap [naam 3] het ter plaatse gevestigde akkerbouwbedrijf is en dat dit bedrijf niets te maken heeft met de varkenshouderij die door verzoeker onder 1 wordt bedreven. Vastgesteld moet worden dat het toezichtrapport alleen verzoeker onder 1 als overtreder vermeldt en niet blijk geeft van omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat ook de maatschap als houder van de dieren als bedoeld in artikel 1 van de Wet dieren kan worden aangemerkt. Verweerder heeft ook ter zitting dergelijke feiten en omstandigheden niet naar voren gebracht. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat ernstig dient te worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt dat de maatschap [naam 3] mede als overtreder is aan te merken, juist is en daarmee of het aan deze maatschap gerichte handhavingsbesluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
6. Gelet op de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om, hangende de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat de aan de maatschap [naam 3] gerichte last onder dwangsom wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Er bestaat bij de voorzieningenrechter voorshands geen twijfel aangaande de rechtmatigheid van de aan de varkenshouderij opgelegde last onder dwangsom, voor zover deze nog in geding is. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker onder 1 af.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek van Maatschap [naam 3] toe en treft de voorlopige voorziening dat het aan de maatschap gerichte primaire besluit van 21 november 2014 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- wijst het verzoek van [naam 1], h.o.d.n. [naam 2] af;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 980,- (zegge: negenhonderdtachtig euro);
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- (zegge: driehonderdachtentwintig euro) aan verzoekers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van
mr. A. Graefe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 februari 2015.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. A. Graefe