5.11De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers gemotiveerd hebben gesteld dat de maatschap [naam 3] het ter plaatse gevestigde akkerbouwbedrijf is en dat dit bedrijf niets te maken heeft met de varkenshouderij die door verzoeker onder 1 wordt bedreven. Vastgesteld moet worden dat het toezichtrapport alleen verzoeker onder 1 als overtreder vermeldt en niet blijk geeft van omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat ook de maatschap als houder van de dieren als bedoeld in artikel 1 van de Wet dieren kan worden aangemerkt. Verweerder heeft ook ter zitting dergelijke feiten en omstandigheden niet naar voren gebracht. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat ernstig dient te worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt dat de maatschap [naam 3] mede als overtreder is aan te merken, juist is en daarmee of het aan deze maatschap gerichte handhavingsbesluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
6. Gelet op de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om, hangende de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat de aan de maatschap [naam 3] gerichte last onder dwangsom wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Er bestaat bij de voorzieningenrechter voorshands geen twijfel aangaande de rechtmatigheid van de aan de varkenshouderij opgelegde last onder dwangsom, voor zover deze nog in geding is. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker onder 1 af.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
- wijst het verzoek van Maatschap [naam 3] toe en treft de voorlopige voorziening dat het aan de maatschap gerichte primaire besluit van 21 november 2014 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- wijst het verzoek van [naam 1], h.o.d.n. [naam 2] af;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 980,- (zegge: negenhonderdtachtig euro);
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- (zegge: driehonderdachtentwintig euro) aan verzoekers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van
mr. A. Graefe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 februari 2015.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. A. Graefe