ECLI:NL:CBB:2015:322
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H. Bolt
- Rechtspraak.nl
Intrekking van chauffeurskaart op basis van niet tijdig overleggen van verklaring omtrent gedrag
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Infrastructuur en Milieu. De appellant, die een chauffeurskaart had voor taxivervoer, kreeg deze kaart ingetrokken per 10 februari 2015. Dit gebeurde naar aanleiding van een melding van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die twijfels had over de betrouwbaarheid van de appellant. De staatssecretaris had informatie ontvangen van de Justitiële Informatie Dienst, waaruit bleek dat de appellant recentelijk met Justitie in aanraking was gekomen. De appellant werd verzocht om binnen vier weken een nieuwe verklaring omtrent het gedrag (VOG) te overleggen, maar dit verzoek werd niet tijdig ingewilligd.
De appellant voerde aan dat de beslissing om de VOG te weigeren niet zorgvuldig was genomen, omdat de overtredingen uit 2012 niet ernstig genoeg waren om de VOG te weigeren. Hij stelde ook dat de vertraging in de intrekking van de chauffeurskaart erop wees dat de verweerder niet van ernstige overtredingen uitging. Het College oordeelde echter dat de verweerder op basis van de melding van de staatssecretaris het vermoeden had dat de appellant niet voldeed aan de eisen voor de VOG. Aangezien de appellant niet binnen de gestelde termijn een VOG had overgelegd, was de verweerder verplicht om de chauffeurskaart in te trekken.
Het College verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en oordeelde dat de gevolgen van de intrekking van de chauffeurskaart ernstig konden zijn, maar dat de regelgeving duidelijk was: als er geen tijdige VOG werd overgelegd, moest de kaart worden ingetrokken. De beslissing van de staatssecretaris om de VOG te weigeren viel buiten de beoordeling in deze procedure.