Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 4 februari 2015 op het hoger beroep van:
[naam 1],te [plaats 1],
[naam 2], te [plaats 2],
[naam 3]te [plaats 3], appellanten,
[naam 4], betrokkene.
Procesverloop in hoger beroep
Hij heeft in reactie op het hogerberoepschrift verwezen naar de inhoud van zijn bij de accountantskamer ingediende verweerschrift.
Grondslag van het geschil
Appellant 1 is de zoon van appellante 3. Appellant 2 is de zwager van appellant 1 en schoonzoon van appellante 3. Betrokkene is de zwager van appellant 2.
(Wet RA). Met ingang van genoemde datum is zijn registratie doorgehaald. Hij was laatstelijk werkzaam als consultant.
15 augustus 2006 met betrokkene een overeenkomst van geldlening (de overeenkomst) gesloten. In de overeenkomst is opgenomen dat betrokkene daarbij handelt als enig bestuurder van [naam 5]([naam 5]), gevestigd te [plaats 4], […]. Appellanten 2 en 3 hebben ieder een bedrag van € 100.000,- aan betrokkene geleend. Doel van de lening was de financiering van het afbouwen van een luxe villa in [plaats 5], […]. Overeengekomen is dat betrokkene een debetrente van 8% op jaarbasis verschuldigd is en dat in principe op
1 augustus 2007 aflossing plaatsvindt, met dien verstande dat verlenging van de termijn mogelijk is indien partijen dit overeenkomen. Als zekerheid voor de aflossing diende een andere villa van betrokkene en zijn echtgenote te [plaats 5], […], die getaxeerd was voor
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Gelet op wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd en ter zitting hebben verduidelijkt, acht het College het niet onaannemelijk dat betrokkene pas in oktober 2009 aan appellanten gedeeltelijk uiteen heeft gezet wat zijn werkelijke financiële positie was en dat het daarna stukje bij beetje voor appellanten duidelijk werd wat de werkelijke omvang van betrokkenes schuldenlast was en welke gevolgen die had voor de aflossing van de door hen verstrekte lening. Het College is dan ook van oordeel dat, gelet op de voor hen beschikbare informatie, appellanten vanaf oktober 2009 feiten hebben geconstateerd, waarop redelijkerwijs een vermoeden in de zin van artikel 22, eerste lid, van de Wtra kan worden gebaseerd. De in artikel 22, eerste lid, genoemde termijn van drie jaren is op dat moment aangevangen. Hieruit volgt dat de accountantskamer de op 20 juli 2012 ingediende klacht ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Van een verhoging van het door Van Lanschot verstrekte krediet was volgens betrokkene geen sprake. Van Lanschot had hem privé een overbruggingskrediet ten bedrage van
€ 750.000,- verstrekt zonder enige vorm van zekerheid. Toen tijdens de financiële en economische crisis de onroerend goed markt vooral in […] forse klappen opliep en betrokkene het bestaande krediet niet meer kon aflossen, was Van Lanschot bereid het bestaande overbruggingskrediet zonder dekking om te zetten in een vaste lening met hypothecaire zekerheid op de villa van betrokkene voor een bedrag van € 1.000.000,-. Daarmee zou het bestaande overbruggingskrediet plus opgelopen achterstallige rente worden afgelost. In deze gang van zaken kan volgens betrokkene geen misleiding dan wel paulianeus handelen worden gezien. Betrokkene heeft voorts benadrukt dat zijn leven vanaf 2007 een compleet andere wending heeft gekregen, waardoor hij niet meer aan zijn verplichtingen kon voldoen. Door de financiële en economische crisis in 2008 en 2009 was de onroerend goed markt in […] volledig ingestort, zodat hij niets meer kon verkopen, terwijl de lasten gewoon doorliepen. Daarnaast is zijn gezondheid vanaf 2007 snel en ernstig verslechterd, waardoor hij invalide en volledig arbeidsongeschikt is geworden.
Beslissing
- vernietigt de bestreden tuchtuitspraak voor zover daarbij klachtonderdeel I niet-ontvankelijk
is verklaard;
- verklaart klachtonderdeel I gegrond;
- legt betrokkene de maatregel op van schriftelijke berisping.
mr. M.M. Smorenburg, in aanwezigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2015.