1.3Op 26 maart 2014 heeft appellante aan verweerder een mededeling gedaan over de gerealiseerde uren in 2013. In de periode januari tot en met juni 2013 heeft appellante 672 uur gerealiseerd en in de periode juli tot en met december 2013 heeft appellante 736 uur gerealiseerd.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de afgegeven RDA-beschikkingen gecorrigeerd in die zin dat voor de periode juli tot en met december 2013 een bedrag van
€ 1.328,- in mindering is gebracht op het toegekende bedrag. In die periode heeft appellante minder S&O-uren gerealiseerd dan toegekend, te weten 164 S&O-uren. Aangezien het toegekende RDA-bedrag over die periode is vastgesteld aan de hand van een forfaitair bedrag vindt er een correctie plaats. Over de eerste periode van 2013 is geen correctie vastgesteld, nu het toegekende bedrag is vastgesteld aan de hand van de werkelijke kosten en uitgaven. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3. De Wet inkomstenbelasting 2001 luidt voor zover hier relevant als volgt.
“Artikel 3.52a. Aanvullende aftrek speur- en ontwikkelingswerk
1. Bij het bepalen van de winst komt aanvullend in aftrek een bedrag wegens kosten of uitgaven die direct toerekenbaar zijn aan door de belastingplichtige verricht speur- en ontwikkelingswerk, met uitzondering van loonkosten, zoals vastgesteld in een door Onze Minister van Economische Zaken ten name van de belastingplichtige afgegeven beschikking (RDA-beschikking). Het bedrag van de RDA-beschikking komt ten laste van de winst op de dag van de dagtekening van die beschikking.”
Het Besluit RDA luidt voor zover hier relevant als volgt:
“Artikel 7. (berekening RDA-bedrag)
1. Het RDA-bedrag beloopt 40 percent van de som van de kosten en uitgaven.
2. Indien in een tijdvak waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven het totaal aan erkende S&O-uren niet meer dan 150 per kalendermaand beloopt, wordt de som van de kosten en uitgaven, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld door het totaal aantal erkende S&O-uren te vermenigvuldigen met € 15.
3. Indien de aanvrager aantoont dat de som van de kosten en uitgaven meer dan € 50.000 per kalenderjaar bedraagt blijft het tweede lid op verzoek van de aanvrager in dat kalenderjaar buiten toepassing.
(…)
Artikel 10. (mededelingsplicht werkelijke kosten en uitgaven)
1. De belastingplichtige die beschikt over een RDA-beschikking doet mededeling aan Onze Minister over de in aanmerking te nemen werkelijke kosten, uitgaven en S&O-uren in de periode waarop de RDA-beschikking betrekking heeft.
2. De belastingplichtige doet de mededeling, bedoeld in het eerste lid, voor alle op een kalenderjaar betrekking hebbende RDA-beschikkingen binnen drie kalendermaanden na afloop van het kalenderjaar waarop de in dat lid bedoelde RDA-beschikkingen betrekking hebben of, indien dat later is, binnen drie kalendermaanden na de afgifte van de laatste RDA-beschikking die betrekking heeft op dat kalenderjaar.
(…)
Artikel 11 (correctie-RDA-beschikking)
1. Onze Minister geeft aan de belastingplichtige die beschikt over een RDA-beschikking en die de in artikel 10, eerste lid, bedoelde mededeling deed, een correctie-RDA-beschikking af voor alle op het kalenderjaar betrekking hebbende RDA-beschikkingen gezamenlijk, waarbij hij het bedrag van de correctie-RDA-beschikking, gespecificeerd naar kosten en uitgaven, vaststelt op basis van de volgens die mededeling werkelijk in aanmerking te nemen kosten, uitgaven en S&O-uren, met dien verstande dat nimmer een hoger RDA-bedrag in aanmerking wordt genomen dan het in de RDA-beschikking(en) opgenomen bedrag.”