Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 2] B.V.( [naam 2] ), beide te [plaats] ,
[naam 3] RA ( [naam 3] ),
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
De Accountantskamer stelt in dit verband voorop dat op iedere accountant de verplichting rust de door hem gemaakte fouten te herstellen en zulks ook kenbaar te maken aan relevante derden die op de hoogte zijn geraakt van het foutieve stuk. Anders dan betrokkenen lijken te stellen, ontstaat de verplichting om een fout te herstellen niet eerst nadat hieromtrent een tuchtrechtelijke beslissing is gegeven, maar direct na het constateren van die fout. De plicht om hun fout te herstellen rustte derhalve reeds ten tijde van de vorige klacht op [naam 3] en [naam 5] en is als zodanig ook aan de orde gesteld in de klachtonderdelen b.2. en b.3. van die klacht. In deze vorige klachtprocedure is geoordeeld dat [naam 3] en [naam 5] bij de totstandkoming, (het niet voorkomen van) verspreiding en het in stand laten van de bedreiging van een feitelijk onjuist gebruik van het Rapport, tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. Aan [naam 3] en [naam 5] is ter zake de maatregel van berisping opgelegd. Voorts is geoordeeld dat [naam 4] en [naam 6] geen bemoeienis hebben gehad met de - kort gezegd - totstandkoming en verspreiding van het Rapport.
Vastgesteld moet worden dat de huidige klacht is gebaseerd op hetzelfde feitencomplex als in de eerdere procedure en is ingesteld door een deel van de klagers in die procedure tegen een deel van de betrokken accountants in die procedure.
Klagers hebben geen nieuwe, relevante feiten gesteld die een nieuwe tuchtrechtelijke beoordeling rechtvaardigen, noch zijn deze anderszins gebleken.
Het enkele feit dat betrokkenen bij de mondelinge behandeling van de eerdere klacht hebben erkend dat er fouten zijn gemaakt, waarna in eerste aanleg door de Accountantskamer is geoordeeld dat - kort gezegd - het Rapport deugdelijke grondslag mist en te ruim is verspreid, brengt, behoudens bijzondere omstandigheden welke in deze klachtprocedure niet zijn gebleken, niet mee dat klagers andermaal de mogelijkheid hebben te klagen dat betrokkenen hun fouten nog niet hersteld hebben door het Rapport bij te stellen, dan wel terug te trekken en diegenen die in het bezit, dan wel op de hoogte zijn van (de inhoud van) het Rapport hiervan op de hoogte te stellen. De klacht moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Overigens, de Accountantskamer heeft de klacht niet aldus opgevat dat klagers er (ook) over klagen dat betrokkene [naam 4] met het zenden van de brief van
19 februari 2014 aan de Staatsanwalt te Hamburg tuchtwaardig zou hebben gehandeld.”
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Beslissing
mr. H.O. Kerkmeester, in aanwezigheid van mr. C.G.M. van Ede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2015.