In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 augustus 2015, in de zaak tussen Stichting Rivierduinen en de Nederlandse Zorgautoriteit, staat de aanvraag voor compensatie van de resterende boekwaarde van spookgebouwen en leegstaande gebouwen centraal. De appellante, Stichting Rivierduinen, had een aanvraag ingediend voor compensatie in het kader van de beleidsregel compensatie vaste activa AWBZ en GGZ, maar deze was afgewezen door de Zorgautoriteit. De Zorgautoriteit had de aanvraag voor een bedrag van € 384.177,- gehonoreerd, maar voor een aanzienlijk bedrag van € 17.592.532,- afgewezen. De appellante stelde dat de termijn die de beleidsregel stelde voor het leeg hebben staan van de panden onredelijk was, en dat zij hierdoor niet in aanmerking kon komen voor versnelde afschrijving van de sloopkosten en boekwaarden. De appellante voerde aan dat de afwijzing grote financiële gevolgen had en dat zij in strijd met het gelijkheidsbeginsel werd behandeld, omdat andere zorginstellingen die voor de peildatum hun gebouwen leeg hadden staan wel compensatie ontvingen.
Het College oordeelde dat de Zorgautoriteit de beleidsregel te restrictief had geformuleerd, met name wat betreft de eis dat gebouwen op de peildatum volledig leeg dienden te staan. Het College concludeerde dat de appellante niet in staat was om aan deze eis te voldoen, gezien de omstandigheden waaronder de vervangende nieuwbouw plaatsvond. De uitspraak benadrukte dat de Zorgautoriteit rekening had moeten houden met de feitelijke situatie van de zorginstellingen en dat de gekozen criteria voor compensatie ongelijkheid creëerden. Het College verklaarde het beroep van de appellante gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Zorgautoriteit op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak.