4.1.Vaste activa die voor compensatie in aanmerking komen
Voor compensatie komt in aanmerking:
a. de restant boekwaarde per 31 december 2011 van spookgebouwen waarvoor vervangende nieuwbouw op basis van goedkeuring is of wordt gerealiseerd;
b. de restant boekwaarde per 31 december 2011 van leegstaande gebouwen waarvoor vervangende nieuwbouw op basis van goedkeuring is of wordt gerealiseerd. (….)"
2. Appellante heeft met het nacalculatieformulier 2011 een verzoek ingediend voor compensatie voor de boekwaarde van het leegstaande gebouw Schinkelhaven ten bedrage van € 2.110.516. Verweerster heeft de aanvraag voor compensatie afgewezen omdat het gebouw op 31 december 2011 nog niet volledig leeg was, maar pas op 1 april 2012 volledig buiten gebruik is gesteld. In geschil is of verweerster deze beslissing in bezwaar terecht heeft gehandhaafd.
3. Appellante voert aan dat de beleidsregel niet in overeenstemming is met de aanwijzing. Zij stelt dat het gebouw Schinkelhaven een te slopen pand was als bedoeld in artikel 9, onder a, onder 1, van de aanwijzing. Er is conform artikel 9, onder c, van de aanwijzing vóór 31 december 2011 een vergunning voor de sloop van het gebouw Schinkelhaven verstrekt, het gebouw wordt buiten gebruik gesteld, het gebouw is op 31 december 2011 nog niet gesloopt en er wordt vervangende nieuwbouw gerealiseerd, zodat voor verweerster voldoende vast zou moeten staan dat sprake is van een te slopen pand. Appellante wijst op de toelichting bij artikel 9 van de aanwijzing waarin is vermeld dat de bedoelde panden buiten gebruik
wordengesteld, en niet buiten gebruik
zijngesteld: "Op basis van de vergunning bedoeld onder c moet voor de zorgautoriteit voldoende duidelijk zijn dat de onder a bedoelde panden buiten gebruik worden gesteld."
Voorts beroept appellante zich op bijzondere omstandigheden die verweerster zouden noodzaken af te wijken van de beleidsregel. Het bestreden besluit heeft voor appellante onevenredige gevolgen. Appellante had voor de compensatieregeling in aanmerking kunnen komen door haar cliënten te laten verhuizen, maar appellante heeft onnodige verhuizingen van haar cliënten willen voorkomen. Door daar geen rekening mee te houden heeft verweerster haar wettelijke taak om de positie van de consument te beschermen en te bevorderen miskend.
4. Verweerster betwist dat de beleidsregel compensatie niet in overeenstemming is met de aanwijzing. De minister heeft in artikel 9, onder a, van de aanwijzing bepaald dat compensatie wordt verleend voor reeds gesloopte panden, te slopen panden of leegstaande panden. Te slopen panden zijn panden die al wel leegstaan maar nog niet zijn gesloopt. De te slopen panden onderscheiden zich van de leegstaande panden door hun aanstaande sloop. Verweerster heeft, omdat het voor de compensatie niet uitmaakt of een pand leegstaat om gesloopt te worden of anderszins leegstaat, in de beleidsregel twee categorieën gebouwen onderscheiden: spookgebouwen en leegstaande gebouwen. Volgens verweerster is dit in lijn met de aanwijzing.
Dat verweerster 31 december 2011 als peildatum heeft gekozen om vast te stellen of een pand leegstaat, ligt voor de hand. De NHC is per 1 januari 2012 ingevoerd zodat de kapitaallastenvergoeding vanaf die datum afhankelijk is van het aantal geleverde ZZP's. Als verweerster ook compensatie zou toekennen voor gebouwen die nog niet leegstaan, zou dubbele bekostiging plaats kunnen vinden.
Verweerster vindt het redelijk dat instellingen waarvan de gebouwen op 31 december 2011 nog niet gesloopt waren of leegstonden, niet voor compensatie in aanmerking komen omdat zij nog een kapitaallastenvergoeding op basis van de NHC krijgen voor de geleverde productie in die gebouwen. Daarnaast krijgen zij nog een deel vergoed op basis van de oude kapitaallastenvergoeding, in 2012 nog 90%, aflopend naar 0% in 2018.
Verweerster stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat appellante haar cliënten nog had kunnen laten verhuizen geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 4:84 Awb is. Ook voor andere zorgaanbieders geldt dat zij alleen voor compensatie in aanmerking komen als hun pand op 31 december 2011 volledig leegstond.
5. Het College overweegt als volgt. CIBG heeft appellante op 12 september 2008 een toelating verleend voor renovatie en vervangende nieuwbouw voor het gebouw Schinkelhaven, noodzakelijk geworden vanwege een "code rood"-aanduiding. Appellante beschikte dus over een goedkeuring als bedoeld in artikel 3.9 van de beleidsregel en heeft op basis van die goedkeuring haar plannen voor de vervangende nieuwbouw als bedoeld in artikel 4.1 van de beleidsregel gestalte gegeven en haar gebouw buiten gebruik gesteld. Onweersproken is door appellante gesteld dat als zij niet tot vervangende nieuwbouw zou zijn overgegaan, het gebouw met bestuursdwang buiten gebruik zou zijn gesteld, dan wel de erkenning van de instelling als geheel zou zijn ingetrokken. De buitengebruikstelling is geleidelijk uitgevoerd, waardoor op de peildatum reeds sprake was van ongeveer 70% leegstand en het gebouw op 1 april 2012 volledig leegstond. Appellante kan vanaf 1 april 2012 geen vergoeding op basis van de NHC meer krijgen. Niet gezegd kan worden dat appellante dit aan zichzelf te wijten heeft; de compensatieregeling is pas medio 2011 bekend gemaakt, zodat appellante minder dan zes maanden de tijd had om daarop in te spelen. Aangezien het vervangende bouwproject toen al in een ver gevorderd en onomkeerbaar stadium was en het proces van buitengebruikstelling van het bestaande gebouw reeds in gang was gezet, acht het College aannemelijk dat appellante feitelijk niet meer in staat was om volledige leegstand op de peildatum te realiseren, in aanmerking genomen dat zij in het gebouw hoogbejaarde kwetsbare mensen huisvestte die niet op stel en sprong elders konden worden ondergebracht. Appellante heeft het belang van haar cliënten het zwaarst laten wegen. Appellante heeft dus slechts gedurende drie maanden nog wat inkomsten kunnen genereren. Het gebouw is inmiddels gesloopt.