Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
,
[naam 3] RA, betrokkene,
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van een accountant, betrokkene, in verband met de advisering aan appellanten over de verkoop van aandelen in een dochteronderneming en de daarbij behorende fiscale aspecten. Appellanten, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. V.M. Besters, hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de accountantskamer, waarin hun klacht ongegrond werd verklaard. De accountantskamer had vastgesteld dat betrokkene onvoldoende professioneel had gehandeld bij de begeleiding van de verkoop van de aandelen in [naam 7] B.V. en had verzuimd appellanten te wijzen op de mogelijkheid van vrijstelling van omzetbelasting.
Tijdens de zitting op 14 juli 2015 is het College ingegaan op de klachtonderdelen die appellanten naar voren hebben gebracht. Het College heeft vastgesteld dat betrokkene niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, omdat hij niet betrokken was bij de werkzaamheden die aan de klacht ten grondslag lagen. Betrokkene was afwezig wegens ziekte tijdens de periode waarin de verkoop van de aandelen plaatsvond en de fiscale werkzaamheden waren uitbesteed aan een belastingadviseur. Het College oordeelde dat de accountant niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de werkzaamheden van de belastingadviseur, aangezien deze onder eigen verantwoordelijkheid adviseerde.
Het College heeft de beroepsgronden van appellanten verworpen en geconcludeerd dat de accountantskamer terecht de klacht ongegrond heeft verklaard. De beslissing van het College is in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving omtrent tuchtrechtspraak voor accountants. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de accountantskamer is bevestigd.