ECLI:NL:CBB:2015:261

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 juli 2015
Publicatiedatum
31 juli 2015
Zaaknummer
AWB 14/550
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar inzake bestuursdwang voor dierenwelzijn

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 juli 2015 uitspraak gedaan in een beroep van een appellant tegen een niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar. De appellant, zonder bekende woon- of verblijfplaats, had een last onder bestuursdwang opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Economische Zaken wegens het onthouden van de nodige zorg aan zijn dieren. Het primaire besluit werd op 16 april 2014 aan de appellant uitgereikt, terwijl hij in verzekering was gesteld. De appellant heeft op 4 juni 2014 bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend. De appellant stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat hij pas begin mei 2014 de relevante correspondentie ontving, maar het College oordeelde dat de appellant op 16 april 2014 al op de hoogte was van het primaire besluit. Het College concludeerde dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift niet verschoonbaar was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Venekamp, met mr. G.J.P. Leuverink als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 juli 2015.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/550
11200

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2015 de zaak tussen

[naam] , zonder bekende woon- of verblijfplaats,

appellant,
en

de staatssecretaris van Economische zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder appellant een last onder bestuursdwang opgelegd wegens het onthouden van de nodige zorg aan zijn dieren.
Op 17 april 2014 heeft verweerder bestuursdwang toegepast.
Bij besluit van 4 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 11 juni 2015 is aangekondigd dat de zitting in deze zaak plaatsvindt op
14 juli 2015. Bij aangetekende brief van 25 juni 2015 heeft de oproep voor de zitting plaatsgevonden. Beide brieven zijn gestuurd naar het door appellant laatst opgegeven correspondentieadres bij de gemeente Amersfoort. De brief van 11 juni 2015 is door de gemeente Amersfoort terug gestuurd. Een medewerker van de gemeente heeft desgevraagd laten weten dat appellant niet meer bekend is bij de gemeente Amersfoort.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2014. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het College neemt de volgende, niet betwiste feiten als vaststaand aan. Op
15 april 2014 is appellant in verzekering gesteld en op 16 april 2014 is appellant verhoord. Op 16 april 2014 heeft verweerder een controle verricht naar het welzijn van de katten van appellant.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder appellant de last onder bestuursdwang opgelegd om binnen één uur na uitreiking van de last ervoor te zorgen dat aan de katten van appellant de nodige dagelijkse verzorging wordt gegeven door een persoon met de nodige kennis, vaardigheden en vakbekwaamheid. In een proces verbaal, gedateerd
14 december 2014, heeft een opsporingsambtenaar verklaard dat hij de last onder bestuursdwang op 16 april 2014 aan appellant heeft uitgereikt. Op 16 en 17 april 2014 heeft verweerder bestuursdwang toegepast en heeft hij de katten in bewaring genomen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant niet tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend. Appellant was reeds op 16 april 2014 bekend met het primaire besluit omdat dit toen aan hem is uitgereikt terwijl hij in verzekering was gesteld. Hieraan doet niet af dat de daaropvolgende correspondentie van verweerder pas later bij appellant bekend was. Er is geen reden om aan te nemen dat de termijnoverschrijding niet aan appellant is toe te rekenen.
4. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Volgens appellant was de termijnoverschrijding verschoonbaar, omdat hij pas begin mei 2014 de brieven kreeg omdat hij vanaf 16 april 2014 niet meer woonde op zijn vorige adres wegens het hem hiervoor opgelegde huisverbod. Appellant ontkent dat het primaire besluit aan hem in persoon is uitgereikt. Er is op 16 april 2014 slechts telefonisch contact opgenomen door verweerder over de zorg voor zijn katten. Ten tijde van de bezwaartermijn heeft appellant zich samen met zijn advocaat moeten bezighouden met het voeren van procedures met betrekking tot het huisverbod en heeft hij moeten zorgen voor onderdak, voedsel en inkomen.
5.1
Het College ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder het bezwaar terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend.
5.2.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College is van oordeel dat op grond van het proces-verbaal van 14 december 2014 is vast komen te staan dat aan appellant op 16 april 2014 het primaire besluit is uitgereikt en derhalve op dat moment bekend is gemaakt. Van de juistheid van de inhoud van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal mag in beginsel worden uitgegaan. Het College stelt vast dat het bezwaarschrift eerst op 4 juni 2014 en daarmee niet tijdig is ingediend. Het College is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar zou moeten worden geacht. Dat, zoals appellant heeft aangevoerd, hij vanwege zijn persoonlijke omstandigheden gedurende de bezwaartermijn aan het maken van bezwaar tegen het primaire besluit geen prioriteit gaf of kon geven, is een omstandigheid die voor rekening en risico van appellant dient te blijven.
6. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. G.J.P. Leuverink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2015.
w.g. A. Venekamp w.g. G.J.P. Leuverink