ECLI:NL:CBB:2015:26

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
AWB 14/60
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen procesbelang bij besluit over registratie van bestuurders van een stichting in het handelsregister

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting en de Kamer van Koophandel. De stichting, appellante, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Kamer van Koophandel, waarin de uitschrijving van twee bestuurders uit het handelsregister was vastgelegd. Dit besluit was genomen op 22 mei 2013, en op 19 december 2013 werd het bezwaar van de bestuurders gegrond verklaard, wat leidde tot herroeping van het eerdere besluit en aanpassing van de registratie in het handelsregister.

Appellante stelde dat zij belang had bij een inhoudelijke uitspraak van het College, omdat zij problemen ondervond in het rechtsverkeer door een aantekening in het handelsregister. De Kamer van Koophandel betwistte echter dat appellante nog procesbelang had, aangezien de registratie van de bestuurders inmiddels was aangepast. Het College oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit al teniet waren gedaan door latere besluiten van de Kamer van Koophandel.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures. Het College concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding, aangezien het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is van belang voor de interpretatie van procesbelang in vergelijkbare zaken.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/60
24300

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2015 in de zaak tussen

[naam 1], te [plaats 1], appellante

(gemachtigde: mr. J.W.C. van Kleef),
en

de Kamer van Koophandel, verweerster

(gemachtigde: mr. J.P. van den Ende).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam 2], te [plaats 2].

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerster besloten tot uitschrijving van [naam 2] ([naam 2]) en [naam 3] ([naam 3]) als bestuurders van appellante uit het handelsregister.
Bij besluit van 19 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van [naam 2] en [naam 3] gegrond verklaard. Verweerster heeft daarbij te kennen gegeven dat het primaire besluit wordt herroepen en dat de registratie in het handelsregister wordt aangepast.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2014.
Voor appellante is verschenen [naam 4] ([naam 4]), bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. [naam 2] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Overwegingen

1. Voor het College zijn de volgende omstandigheden komen vast te staan.
Bij afzonderlijke Opgaveformulieren betreffende Uittreden bestuurder, die [naam 4] op 22 mei 2013 heeft ondertekend, is opgave gedaan van uittreding van [naam 2] per 21 januari 2013 en uittreding van [naam 3] per 22 mei 2013, uit het bestuur van appellante.
Verweerster heeft deze formulieren op 22 mei 2013 ontvangen en bij besluit van diezelfde datum te kennen gegeven dat de wijzigingen zijn ingeschreven in het handelsregister.
Bij brief van 9 oktober 2013 hebben [naam 2] en [naam 3] bezwaar gemaakt tegen laatstgenoemd besluit. Bij besluit van 19 december 2013 heeft verweerster het bezwaar gegrond verklaard en daarbij te kennen gegeven dat de registratie in het handelsregister overeenkomstig het bezwaar van [naam 2] en [naam 3] zal worden aangepast.
Bij afzonderlijke Opgaveformulieren betreffende uittreden bestuurder, die [naam 4] op
24 december 2013 heeft ondertekend, is opgave gedaan van uittreding van [naam 2] en [naam 3] als bestuurders van appellante per 9 januari 2013.
Verweerster heeft deze formulieren op 24 december 2013 ontvangen en bij besluiten van diezelfde datum te kennen gegeven dat de wijzigingen overeenkomstig de opgaves op 24 december 2013 zijn ingeschreven in het handelsregister.
2. Appellante stelt dat zij belang heeft bij een inhoudelijke uitspraak van het College over haar beroepschrift. Zij voert daartoe aan dat dit belang is gelegen in het verwijderen van de aantekening "dossier in onderzoek ex artikel 38 juncto 33 t/m 36 Hrw" in het handelsregister. Appellante ondervindt problemen in het rechtsverkeer als gevolg van deze aantekening. Voorts voert zij als belang aan dat verweerster het bezwaar van [naam 2] niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Wanneer dit wordt onderschreven door het College vallen volgens appellante veel argumenten, die [naam 2] in de civiele procedure heeft aangevoerd of wil aanvoeren, weg.
Appellante voert voorts aan dat verweerster haar onderzoeksplicht te ruim heeft opgevat. Tot slot bestond er volgens appellante voor verweerster geen aanleiding om te concluderen dat [naam 2] en [naam 3] geen ontslag als bestuurslid hadden genomen.
3. Verweerster stelt zich op het standpunt dat het primaire besluit tot registratie van uitschrijving van [naam 2] en [naam 3] niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. Weliswaar hebben [naam 2] en [naam 3] te laat bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar deze termijnoverschrijding heeft verweerster in dit geval verschoonbaar geacht.
Voorts stelt verweerster zich op het standpunt dat zij haar onderzoeksplicht niet te ruim heeft opgevat. Uit het verrichtte onderzoek is volgens verweerder gebleken dat [naam 2] en [naam 3] geen ontslag hebben genomen. Ter zitting heeft verweerster dit standpunt verlaten en, naar aanleiding van de uitspraak van de civiele kortgedingrechter van 8 juli 2014 te kennen gegeven dat zij thans van mening is dat [naam 2] en [naam 3] wel ontslag hebben genomen. Volgens verweerster bestaat het bestuur van appellante uit de leden [naam 4], voorzitter;
[naam 5], secretaris en [naam 6].
4. Het College overweegt als volgt.
Vast staat dat verweerster bij het bestreden besluit van 19 december 2013 [naam 2] en [naam 3] wederom als bestuurders van appellante heeft geregistreerd. Voorts staat vast dat verweerster bij besluiten van 24 december 2013 deze registratie van deze bestuursleden heeft gewijzigd. Bij die besluiten is de uittreding van [naam 2] en [naam 3] per 9 januari 2013 als bestuurders van appellante geregistreerd.
Voorts staat vast dat in een uittreksel handelsregister Kamer van Koophandel van 31 maart 2014 als bestuursleden van appellante in het handelsregister zijn vermeld [naam 4] (voorzitter met ingang van 1 september 2013), [naam 6] (met ingang van 1 juni 2013) en [naam 5] (secretaris met ingang van 1 september 2013).
Het College stelt vast dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van 19 december 2013, te weten de registratie van [naam 2] en [naam 3] als bestuursleden van appellante, teniet zijn gedaan door de registratie van de uittreding van [naam 2] en [naam 3] als bestuurders bij besluiten van 24 december 2013.
Met het door appellante ingestelde beroep kan derhalve niet meer of anders worden bereikt dan reeds is geregistreerd in het handelsregister. Hiermee is het belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit (procesbelang) aan onderhavige procedure komen te ontvallen.
Naar het oordeel van het College kan geen procesbelang worden ontleend aan de doorhaling van de aantekening in het handelsregister "dossier in onderzoek". Immers, het bestreden besluit van 19 december 2013 ziet niet op het al dan niet maken van een aantekening in het handelsregister, maar ziet – zoals blijkt uit het vorenstaande – op registratie van [naam 2] en [naam 3] als bestuursleden van appellante in het handelsregister. De aantekening is uitsluitend het gevolg van het feit dat appellante zelf beroep heeft ingesteld tegen dat besluit.
Evenmin kan procesbelang worden ontleend aan de beantwoording van de principiële vraag of de termijnoverschrijding in de bezwaarfase van [naam 2] verschoonbaar moet worden geacht, nu – wat daar ook van zij – dit er niet aan af doet dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van 19 december 2013 teniet zijn gedaan door de besluiten van 24 december 2013.
5. Gelet op het vorenstaande is het beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Dijt, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2015.
w.g. E. Dijt w.g. P.M. Beishuizen