ECLI:NL:CBB:2015:238

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 juli 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
AWB 10/1347
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag en perceelsoppervlaktes in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft de Maatschap [naam 1] en [naam 2] beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Economische Zaken over de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2009. De staatssecretaris had bij besluit van 15 juni 2010 de bedrijfstoeslag vastgesteld op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Dit besluit werd door de staatssecretaris in een later besluit van 19 oktober 2010 gehandhaafd, ondanks het bezwaar van appellante. De appellante heeft vervolgens beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, dat op 6 juli 2015 uitspraak deed.

De procedure omvatte een zitting op 5 oktober 2011, waar de appellante werd vertegenwoordigd door haar vennoot. Het College heeft het onderzoek heropend in afwachting van een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat op 10 april 2014 uitspraak deed. De zaak werd uiteindelijk doorverwezen naar de enkelvoudige kamer van het College, waar op 13 april 2015 een nadere zitting plaatsvond. Appellante was niet aanwezig, maar de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door gemachtigden.

De kern van het geschil betrof de vaststelling van de oppervlakte van de percelen die door appellante waren opgegeven voor de bedrijfstoeslag. De staatssecretaris had de oppervlakte vastgesteld op basis van een administratieve kruiscontrole met de AAN-laag, waarbij enkele percelen waren gesplitst en de goedgekeurde oppervlakte was vastgesteld op 32,22 hectare. Appellante betwistte deze vaststelling en voerde aan dat bepaalde oppervlaktes ten onrechte niet als subsidiabel waren aangemerkt.

Het College oordeelde dat appellante procesbelang had bij de beoordeling van het beroep, ondanks de volledige toekenning van de bedrijfstoeslag. Het College concludeerde dat de staatssecretaris de oppervlakte van de percelen correct had vastgesteld en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 juli 2015.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 10/1347
5101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2015 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , appellante

en

de staatssecretaris van Economische zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. M.M. de Vries, S. Albers, mr. drs. M.G. Fikken en drs. M. Star).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellante voor het jaar 2009 vastgesteld op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling).
Bij besluit van 19 oktober 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft bij brief van 24 november 2010, die op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door verweerder is doorgezonden aan het College, tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer van het College heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2011. Appellante is vertegenwoordigd door haar vennoot [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. drs. M.G. Fikken en drs. M. Star.
Op 10 december 2012 heeft het College het onderzoek heropend in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) op een door het College aan dit hof voorgelegde prejudiciële vraag in een andere zaak. Het Hof van Justitie heeft hierop beslist bij arrest van 10 april 2014 in de zaak C-485/12 (ECLI:EU:C:2014:250). Het College heeft partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op dit arrest. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt. De meervoudige kamer van het College heeft de zaak verwezen ter behandeling door de enkelvoudige kamer.
Het nadere onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer van het College heeft plaatsgevonden op 13 april 2015. Appellante is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Appellante heeft met de Gecombineerde opgave 2009 om uitbetaling van haar bedrijfstoeslag voor het jaar 2009 verzocht en hiervoor 11 percelen met een totale oppervlakte van 35.62 ha opgegeven. Appellante beschikte in 2009 over 32,22 toeslagrechten. Verweerder heeft de oppervlakte van de percelen vastgesteld aan de hand van een administratieve kruiscontrole met de AAN-laag en daarbij ook de onderliggende luchtfoto’s geraadpleegd. Bij het primaire besluit heeft verweerder een aantal percelen gesplitst, waardoor de aanvraag meer percelen omvat, en de goedgekeurde oppervlakte vastgesteld op 32.22 ha. Dit leidt tot de vaststelling van appellantes netto bedrijfstoeslag op € 23.457,51 en dit is gelijk aan het reeds uitbetaalde voorschotbedrag. Het bestreden besluit strekt tot handhaving van het primaire besluit.
2. Appellante stelt dat verweerder de oppervlakte van de percelen 8, 9 en 15 onterecht kleiner heeft vastgesteld dan door haar opgegeven. Anders dan verweerder stelt, zijn de bermen van het pad aan de noord-oostelijke zijde van perceel 8 en het graspad aan de zuid-oostelijke zijde beteelde oppervlaktes en dienen deze als subsidiabele oppervlaktes te worden meegerekend.
Ditzelfde geldt voor het karrenspoor op perceel 15. Wellicht was door droge zomerse omstandigheden het gras op het karrenspoor slecht te zien op de luchtfoto. Dit neemt echter niet weg dat het hier gaat om beteelde oppervlakte en niet om een permanent kavelpad. Tevens zijn sloten te breed gemeten. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft appellante ter zitting op 5 oktober 2011 foto’s overgelegd van haar percelen in het jaar 2011.
3.1
Verweerder stelt in het bestreden besluit dat hij voor het vaststellen van de oppervlakte van de percelen uitgaat van de subsidiabele oppervlakte op basis van de in 2009 geïntroduceerde AAN-kaartlaag. Als gevolg hiervan zijn topografische perceelsgrenzen en oppervlaktes aangepast en zijn onder andere niet subsidiabele (landschaps)elementen uitgezonderd. Hierbij is geconstateerd dat de subsidiabele oppervlaktes kleiner zijn dan de door appellante opgegeven oppervlaktes.
3.2
Primair stelt verweerder dat appellante de genoemde paden niet heeft ingetekend op haar bedrijfskaarten. De paden liggen duidelijk buiten de gewaspercelen. Reeds om die reden zijn deze oppervlaktes terecht niet meegerekend als subsidiabele oppervlaktes. Daarnaast is bij het raadplegen van de luchtfoto’s van 2009, 2008 en 2007 te zien dat bij de percelen 8 en 9 paden lopen. Aan de rechterkant van perceel 8 loopt een betonpad met aan beide zijden een zandstrook waarop duidelijk geen gras groeit. Aan de zuidzijde van de percelen 8 en 9 loopt ook een pad. Ook hier kan geen sprake zijn van een gewasperceel, omdat dit pad dermate is verhard dat er geen gras op groeit.
Verweerder stelt dat de kavelpaden op perceel 15 evenmin subsidiabel zijn, omdat deze gelet op de luchtfoto’s van 2007 en 2008 gedurende meerdere jaren in het perceel aanwezig zijn en daarmee een permanent karakter hebben.
Dat sloten te breed zouden zijn gemeten is verweerder in de herbeoordeling van de betreffende percelen niet gebleken.
3.3
Verweerder meent daarom dat de in het bestreden besluit geconstateerde oppervlaktes op basis van de nieuwe AAN-laag juist zijn.
4. Het College stelt voorop dat appellante procesbelang heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit, ondanks de volledige toekenning van haar bedrijfstoeslag 2009. Dit volgt uit vaste rechtspraak van het College waarin is geoordeeld dat met betrekking tot een besluit over de bedrijfstoeslag voor 2009 procesbelang wordt aangenomen bij de beoordeling van een geschil over de oppervlakte van landbouwgrond, ook als deze beoordeling geen gevolgen heeft voor de hoogte van de bedrijfstoeslag omdat het totale beschikbare bedrag aan toeslagrechten is toegekend. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van
26 september 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BY0527.
5. Het College stelt vast dat verweerder in 2009 een nieuwe kaartlaag – de zogenaamde AAN-laag (Agrarisch Areaal Nederland) – in gebruik heeft genomen ten behoeve van de controles van percelen en subsidiabele oppervlaktes. Deze kaartlaag, die op luchtfoto’s is gebaseerd is nauwkeuriger dan de eerder gehanteerde PIPO-kaart, omdat daarin niet-subsidiabele elementen, zoals paden en dergelijke zijn uitgezonderd. Blijkens artikel 24, eerste lid, aanhef en onder c, van Verordening (EG) nr. 796/2004 dient verweerder bij wijze van administratieve kruiscontrole de opgegeven percelen landbouwgrond te vergelijken met (de oppervlakte van) de referentiepercelen om na te gaan of de percelen landbouwgrond als zodanig voor steun in aanmerking komen. Dat verweerder de AAN-laag heeft gebruikt om te controleren of, en zo ja in hoeverre, de door appellante opgegeven percelen de maximale subsidiabele oppervlakte overschrijden, is dus in overeenstemming met deze regelgeving.
6.1
Ten aanzien van appellantes betoog over de vaststelling van de oppervlaktes van de percelen 8, 9 en het oorspronkelijke perceel 15 overweegt het College als volgt. Het College is met verweerder van oordeel dat – gezien de overgelegde bedrijfskaarten en de luchtfoto van 2009 – de oppervlaktes van de paden nabij de percelen 8 en 9 niet door appellante voor bedrijfstoeslag zijn opgegeven, omdat deze niet binnen de grenzen van de door appellante op de bedrijfskaarten ingetekende percelen 8 en 9 liggen. Dit geldt ook voor de berm van het pad nabij perceel 8. Anders dan appellante stelt, komen de oppervlaktes van deze paden en berm reeds om deze reden niet in aanmerking voor de uitbetaling van appellantes toeslagrechten.
Ten aanzien van de kavelpaden op het oorspronkelijke perceel 15 acht het College – gelet op het kleurverschil van dit pad met de omliggende percelen grasland op de overgelegde luchtfoto’s uit de jaren 2009– niet aannemelijk dat de oppervlakte van deze paden als grasland in gebruik was. De door verweerder eveneens overgelegde luchtfoto’s uit 2007 en 2008, waarop soortgelijke kleurverschillen zijn te zien, wijzen er overigens op dat de betreffende kavelpaden reeds meerdere jaren aanwezig zijn. Met de door appellante ter zitting overgelegde foto’s heeft appellante geen bewijs aangebracht dat verweerder de oppervlakte van deze paden ten onrechte niet in aanmerking heeft gebracht voor de uitbetaling van appellantes toeslagrechten. Nu deze foto’s zijn genomen in 2011, geven zij immers geen beeld van de situatie ter plaatse in het hier aan de orde zijnde aanvraagjaar 2009. Deze oppervlakte is derhalve geen landbouwgrond als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 73/2009.
6.2
Voor zover appellante betoogt dat verweerder de grenzen van haar percelen en daarmee de oppervlaktes hiervan onjuist heeft beoordeeld, meer in het bijzonder door de sloten te breed te meten, heeft zij dit naar het oordeel van het College onvoldoende onderbouwd. Appellante heeft niet, bijvoorbeeld aan de hand van een eigen meetkundige rapportage, geconcretiseerd en inzichtelijk gemaakt waarom de door verweerder op basis van de daarbij gebruikte luchtfoto’s geconstateerde oppervlaktes onjuist zouden zijn. De stelling dat de betreffende sloten erg smal, dan wel slechts één meter breed zijn is daarvoor onvoldoende. Het College ziet dan ook geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de door verweerder aan de hand van de AAN-laag geconstateerde oppervlaktes van de in geding zijnde percelen.
7. De conclusie is dat het beroep ongegrond is.
8. Niet gebleken is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2015.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. C.M. Leliveld