In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gedateerd 8 juni 2015, staat de bevoegdheid van het College centraal in het kader van een subsidieaanvraag onder de Subsidieregeling internationaal excelleren. De appellant, vertegenwoordigd door mr. L.C.M. Harteveld – van den Bosch, had een aanvraag ingediend voor subsidie, welke door de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking was afgewezen. Het primaire besluit tot afwijzing vond plaats op 20 november 2013, gevolgd door een ongegrondverklaring van het bezwaar op 10 april 2014. Het College heeft op 14 april 2015 de zitting gehouden, waarbij de appellant niet aanwezig was, maar de minister zich liet vertegenwoordigen.
De uitspraak behandelt de wijziging van de Kaderwet EZ-subsidies en de overgang van bevoegdheden naar de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het College overweegt dat de Subsidieregeling, die op 1 januari 2014 in werking trad, niet meer onder de Kaderwet EZ-subsidies valt, maar onder de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit heeft gevolgen voor de bevoegdheid van het College om kennis te nemen van het beroep. Het College concludeert dat het niet bevoegd is om het beroep te behandelen, aangezien de afwijzing van de subsidieaanvraag na de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving heeft plaatsgevonden. De zaak wordt doorgezonden naar de rechtbank Amsterdam, zoals bepaald in artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke juridische basis voor subsidieaanvragen en de gevolgen van wetwijzigingen voor de bevoegdheid van bestuursorganen. Het College verklaart zich onbevoegd en draagt de griffier op om het beroepschrift door te sturen naar de juiste rechtbank.