ECLI:NL:CBB:2015:186

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 juni 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
AWB 14/292
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid College van Beroep voor het Bedrijfsleven inzake subsidieaanvraag onder Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gedateerd 8 juni 2015, staat de bevoegdheid van het College centraal in het kader van een subsidieaanvraag onder de Subsidieregeling internationaal excelleren. De appellant, vertegenwoordigd door mr. L.C.M. Harteveld – van den Bosch, had een aanvraag ingediend voor subsidie, welke door de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking was afgewezen. Het primaire besluit tot afwijzing vond plaats op 20 november 2013, gevolgd door een ongegrondverklaring van het bezwaar op 10 april 2014. Het College heeft op 14 april 2015 de zitting gehouden, waarbij de appellant niet aanwezig was, maar de minister zich liet vertegenwoordigen.

De uitspraak behandelt de wijziging van de Kaderwet EZ-subsidies en de overgang van bevoegdheden naar de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het College overweegt dat de Subsidieregeling, die op 1 januari 2014 in werking trad, niet meer onder de Kaderwet EZ-subsidies valt, maar onder de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit heeft gevolgen voor de bevoegdheid van het College om kennis te nemen van het beroep. Het College concludeert dat het niet bevoegd is om het beroep te behandelen, aangezien de afwijzing van de subsidieaanvraag na de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving heeft plaatsgevonden. De zaak wordt doorgezonden naar de rechtbank Amsterdam, zoals bepaald in artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke juridische basis voor subsidieaanvragen en de gevolgen van wetwijzigingen voor de bevoegdheid van bestuursorganen. Het College verklaart zich onbevoegd en draagt de griffier op om het beroepschrift door te sturen naar de juiste rechtbank.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/292
27361

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juni 2015 in de zaak tussen

[naam 1], h.o.d.n [naam 2], te [plaats], appellant

en

de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, verweerder

(gemachtigde: mr. L.C.M. Harteveld – van den Bosch).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellant om verlening van subsidie in het kader van de Subsidieregeling internationaal excelleren (Subsidieregeling) afgewezen.
Bij besluit van 10 april 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij het College.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2015. Appellant is, zoals voorafgaand aan de zitting meegedeeld, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Over de vraag of het College bevoegd is kennis te nemen van het beroep, overweegt het College – ambtshalve – als volgt.
1.1
Op 13 december 2009 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken de Subsidieregeling (Stcrt. 2009, 19872) vastgesteld. De Subsidieregeling vindt haar oorsprong in de Kaderwet EZ-subsidies (en het daarop gebaseerde Kaderbesluit EZ-subsidies). Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Kaderwet EZ-subsidies bepaalde ten tijde van de vaststelling van de Subsidieregeling dat Onze Minister subsidies kan verstrekken voor activiteiten welke passen in het exportbevorderingsbeleid. Ingevolge artikel 1 van de Kaderwet EZ-subsidies wordt onder Onze Minister verstaan Onze Minister van Economische Zaken.
1.2
Bij Besluit departementale herindeling buitenlandse handel van 5 november 2012 (Stcrt. 2012, 23046) is bepaald dat Onze Minister van Buitenlandse Zaken wordt belast met de behartiging van de aangelegenheden op het terrein van buitenlandse handel, voor zover deze voor 5 november 2012 was opgedragen aan Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (artikel 1) en worden de taken van het ministerie van Economische Zaken en van het ministerie van Buitenlandse Zaken dienovereenkomstig gewijzigd (artikel 2).
1.3
Bij Wet van 11 november 2013 tot wijziging van de Kaderwet EZ-subsidies (aanpassing aan de samenvoeging van de voormalige ministeries van Economische Zaken en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (Stb. 2013, 482) is de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken gewijzigd. Deze wet is met ingang van
1 januari 2014 inwerking getreden. In artikel II van die wet is onder meer bepaald dat in de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken een nieuw artikel wordt ingevoegd luidende:
“Artikel 6a
1. De op grond van artikel 3 in samenhang met artikel 2, eerste lid, onder e, van de Kaderwet EZ-subsidies, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de wet van 11 november 2013 tot wijziging van de Kaderwet EZ-subsidies (aanpassing aan de samenvoeging van de voormalige ministeries van Economische Zaken en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (Stb. 2013, 482), vastgestelde ministeriële regelingen, berusten op artikel 3, eerste lid, van deze wet.
2. Het bij of krachtens de Kaderwet EZ-subsidies bepaalde blijft van toepassing op subsidies die zijn verstrekt krachtens artikel 3 in samenhang met artikel 2, eerste lid, onder e, van die wet, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de wet van 11 november 2013 tot wijziging van de Kaderwet EZ-subsidies (aanpassing aan de samenvoeging van de voormalige ministeries van Economische Zaken en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (Stb. 2013, 482).”
1.4
In de Memorie van Toelichting (TK 2012-2013, 33656 nr. 3) is hierover het volgende uiteengezet.
“(…) Deze wijzigingen hangen samen met de overgang van het beleidsterrein «buitenlandse handel» van het Ministerie van Economische Zaken naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze overgang brengt mee dat de subsidieregelgeving van het Ministerie van Economische Zaken op dit gebied ingebed zal worden in de regelgeving van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het scheppen van een adequate subsidiegrondslag in artikel 2 van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken vormt daarvan een essentieel bestanddeel (onderdeel B, onder 2). Deze grondslag heeft allereerst betrekking op de behartiging van de Nederlandse economische belangen in het buitenland, naast de al bestaande subsidiegrondslag voor het behartigen van politieke, sociale en culturele belangen. Daarnaast is een subsidiegrondslag gecreëerd voor de bevordering van de internationale economische betrekkingen. Beide grondslagen vormen een bruikbare basis voor voortzetting van de bestaande subsidiepraktijk op het terrein van de buitenlandse handel en, wanneer daartoe de wenselijkheid blijkt, voor aanpassing daarvan.
(…)
Het eerste lid van het nieuwe artikel 6a (onderdeel F), voorziet in het «omhangen» van de bestaande subsidieregelingen op het terrein van de buitenlandse handel, zodat deze voortaan deel uitmaken van de subsidieregelgeving van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het tweede lid van het nieuwe artikel 6a bepaalt dat op het moment van inwerkingtreding van deze wijzigingswet reeds verstrekte subsidies vallen onder de «oude» regelgeving, dit wil zeggen het stelsel van Kaderwet EZ-subsidies, Kaderbesluit EZ-subsidies en – in voorkomend geval – de specifieke subsidieregelgeving op het terrein van de buitenlandse handel.”
1.5
Uit het voorgaande volgt dat de Subsidieregeling met ingang van 1 januari 2014 is gebaseerd op de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken (en dus niet meer op de Kaderwet EZ-subsidies).
1.6
Het bestreden besluit dateert van ná 1 januari 2014 en is dus genomen op grond van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken (en niet op grond van de Kaderwet EZ-subsidies). Artikel 6a, tweede lid, van de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin – kort gezegd – is bepaald dat de Kaderwet EZ-subsidies van toepassing blijft op subsidies die zijn verstrekt, is niet op onderhavige situatie van toepassing, omdat die bepaling ziet op reeds verstrekte subsidies en niet op de afwijzing ervan zoals hier aan de orde.
1.7
Anders dan de Kaderwet EZ-subsidies, wordt de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken niet genoemd in de opsomming van artikel 4 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht (Awb), welk artikel de bevoegdheid van het College regelt.
1.8
Uit het voorgaande blijkt, zoals verweerder ter zitting ook heeft bevestigd, dat het College niet bevoegd is van het beroep kennis te nemen. Dit betekent dat het beroep, in aanmerking genomen de woonplaats van appellant, moet worden doorgezonden naar rechtbank Amsterdam (artikel 6:15 van de Awb).

Beslissing

Het College
  • verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep;
  • bepaalt dat de griffier van het College het beroepschrift doorzendt aan de rechtbank Amsterdam.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, mr. A. Venekamp en mr. M. de Mol, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2015.
w.g. R.R. Winter w.g. P.M. Beishuizen