ECLI:NL:CBB:2015:174

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
11 juni 2015
Zaaknummer
AWB 13/520
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedbestuursdwang wegens overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de Staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant, die eigenaar is van een aantal dieren, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris waarin spoedbestuursdwang werd toegepast. Dit besluit volgde op een controle op 7 februari 2013, waarbij ernstige tekortkomingen in de verzorging en huisvesting van de dieren werden vastgesteld. De controleurs constateerden dat de dieren in een onveilige en ongezonde omgeving verbleven, met verontreinigd voer en onvoldoende zorg. De appellant betwistte de bevindingen van de toezichthouders en stelde dat er geen spoedeisende situatie was die het ingrijpen rechtvaardigde.

Het College heeft de argumenten van de appellant niet gevolgd en oordeelde dat de situatie op het bedrijf van de appellant inderdaad ernstig was. De eerdere controles toonden aan dat de appellant niet in staat was om de zorg voor de dieren te verbeteren. Het College concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had besloten tot het meevoeren en opslaan van de dieren om hun welzijn te waarborgen. Daarnaast werd ook de kostenbeschikking van 29 november 2013, waarin de kosten van de spoedbestuursdwang werden vastgesteld op € 4.989,58, door het College bekrachtigd. De appellant had bezwaar gemaakt tegen deze kosten, maar het College oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat deze kosten redelijk waren.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep van de appellant ongegrond, wat betekent dat de eerdere besluiten van de Staatssecretaris in stand blijven. De uitspraak benadrukt het belang van dierenwelzijn en de verantwoordelijkheden van dierenhouders onder de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/520
11201

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2015 in de zaak tussen

[naam 1], te [plaats], appellant

(gemachtigde: mr. F. Postma),
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. Verheul-Verkaik).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2013 heeft verweerder zijn beslissing tot toepassing van spoedbestuursdwang op 7 februari 2013, wegens overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd) door appellant, op schrift gesteld. Verweerder heeft besloten tot het meevoeren en opslaan van vier paarden en één hangbuikzwijn.
Bij besluit van 7 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 29 november 2013 heeft verweerder de kosten van de spoedbestuursdwang ter hoogte van € 4.989,58 bij appellant in rekening gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2015.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts zijn voor verweerder verschenen
[naam 2], werkzaam bij verweerder, [naam 3], toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), [naam 4] en [naam 5], dierenartsen bij de NVWA.

Overwegingen

1. In artikel 36, eerste lid, Gwd is bepaald dat het verboden is zonder redelijk doel of met
overtreding van hetgeen ter bereiking van dat doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.
In artikel 36, derde lid, Gwd is bepaald dat een ieder verplicht is hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.
In artikel 37 Gwd is bepaald dat de houder van een dier verboden is aan een dier de nodige zorg te onthouden.
2. Voor het College zijn de volgende omstandigheden vast komen te staan.
2.1
Op 7 februari 2013 heeft op het bedrijf van appellant een controle plaatsgevonden. Blijkens het toezichtrapport van 5 maart 2013 zijn samengevat weergegeven de volgende constateringen gedaan.
In de ligboxenstal voor 4 paarden bestond de bodembedekking uit stro met veel uitwerpselen van paarden. Het voer voor de paarden was van minimum kwaliteit. Het voer rook muf. Het voer was verontreinigd met stukjes plastic van wikkelfolie en (stro-)touw. Pluimvee kon vrij rond lopen door het voer. In het voer zaten uitwerpselen van pluimvee.
De paarden hadden vanuit de stal vrij toegang tot het gehele erf en het weiland. Op het erf lag allerhande rommel, materialen, hekken, hekwerk, draad, afval, ijzer, hout, glas, brandplaatsen van afvalverbranding en landbouwvoertuigen dan wel voertuigen. Aan deze materialen zaten scherpe en uitstekende delen. Er waren stukken hout met rechtopstaande spijkers, stukken ijzer met rechtopstaande schroeven, betondraadmatten met punten en glas c.q. glasscherven. De paarden kunnen zich hier aan verwonden.
Het hangbuikzwijn dat in een hok aan het voorste gedeelte van de stal was gehuisvest, had niet de beschikking over voer. Verder had hij de beschikking over sterk verontreinigd water. Het dier had te lange klauwen. Het hok waarin het hangbuikzwijn was gehuisvest bestond uit dichte vloer en uit betonroosters.
In de veterinaire verklaring van 18 februari 2013 hebben de toezichthoudende dierenartsen
[naam 6] en [naam 4] het volgende over de controle op 7 februari 2013 verklaard.
De gezondheid en het welzijn van de paarden kan ernstig geschaad worden. Wanneer plastic wordt opgenomen kan als gevolg van darmperforaties koliek ontstaan. Ook kunnen er liggingsveranderingen van de darmen ontstaan en kunnen darmdelen zich opstropen rondom een stuk opgegeten touw. Ook kunnen de paarden zich verwonden aan de aanwezige scherpe delen. Het hangbuikzwijn is gehuisvest is een smerig hok met karton en plastic. Het dier heeft niet de beschikking over schoon en vers drinkwater.
Er is sprake van het onthouden van de nodige zorg aan de dieren. Er is geen of slechte kwaliteit water voor de dieren. Het voer is van matige kwaliteit met zichtbare verontreiniging van plastic en touw. De huisvesting is vervuild en onveilig.
Voorts wordt het noodzakelijk geacht dat de dieren worden meegevoerd en opgeslagen. Gezien het verleden van appellant (controles op 14 februari 2012, 22 maart 2012, 22 mei 2012 en 11 december 2012), zijn fysieke gesteldheid en zijn instelling is hij niet in staat om de dieren op de juiste wijze te verzorgen. Er zijn geen mensen in de naaste omgeving die de verzorging van de dieren langdurig op zich kunnen en willen nemen. Er heeft geen zichtbare verbetering opgetreden die duidt op meer aandacht voor de dieren. Appellant is kennelijk niet in staat dan wel van zins om zijn houding te veranderen. Er wordt geen andere mogelijkheid gezien om de paarden en het hangbuikzwijn mee te voeren en op te slaan teneinde te voorzien in een adequate verzorging.
3. Het College overweegt als volgt.
3.1
Appellant heeft gesteld dat het maar de vraag is wie juridisch eigenaar is van de dieren. Het College kan deze stelling, waarmee appellant kennelijk beoogt dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt, niet volgen. Naast het feit dat appellant deze stelling niet heeft onderbouwd, staat vast dat de dieren op zijn terrein zijn aangetroffen, terwijl niet is gebleken dat appellant niet de feitelijke zeggenschap had over deze dieren.
3.2
Appellant heeft voorts aangevoerd dat geen sprake was van een spoedeisende situatie die maakte dat verweerder terstond de dieren moest meevoeren en opslaan. De paarden konden naar eigen believen eten, drinken en droog liggen. De paarden konden niet bij gevaarlijke dingen komen en hadden geen verwondingen. De toezichthouders en toezichthoudende dierenartsen zijn niet onpartijdig. Ze hebben een negatief beeld willen neerzetten door alle voorvallen breed te etaleren. Het voer was goed en toereikend. Bovendien waren de dieren in een goede conditie.
3.3
Het College is van oordeel dat deze beroepsgronden niet slagen. De aangetroffen situatie op het bedrijf is gedetailleerd en uitgebreid beschreven in het toezichtrapport. Deze bevindingen worden ondersteund door de veterinaire verklaring en de bij de stukken gevoegde foto's. Uit deze stukken blijkt dat zorgvuldig en gedetailleerd onderzoek is gedaan. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet het College geen enkel aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van de in deze stukken vermelde bevindingen. Appellant betwist deze bevindingen, maar heeft zijn stellingen niet onderbouwd. Evenmin ziet het College aanleiding om aan de onpartijdigheid van de toezichthouders en de toezichthoudende dierenartsen te twijfelen.
3.4
Gelet op het vorenstaande is het College van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van ernstige tekortkomingen in de huisvesting en de verzorging van de paarden en het hangbuikzwijn en dat appellant de in het besluit van 14 februari 2013 genoemde bepalingen van de Gwd heeft overtreden. Voorts heeft verweerder terecht geoordeeld dat de situatie dusdanig ernstig was dat toepassing van spoedbestuursdwang geboden was. Verweerder heeft daarbij kunnen wijzen op de eerdere controles waarbij vergelijkbare situaties zijn aangetroffen als op 7 februari 2013 en daaruit de conclusie kunnen trekken dat appellant kennelijk niet uit zichzelf de bij herhaling aangetroffen situatie van de dieren zal verbeteren en de geconstateerde overtredingen ongedaan zal maken.
4. Ten aanzien van de kostenbeschikking van 29 november 2013 overweegt het College als volgt.
4.1
Bij deze kostenbeschikking heeft verweerder de kosten ter uitvoering van spoedbestuursdwang (het meevoeren en opslaan van 4 paarden en 1 hangbuikzwijn) vastgesteld op € 4.989,58. De opbrengst van verkoop van de dieren (€ 1.019,80) is verrekend, zodat appellant nog € 3.969,78 verschuldigd is.
4.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten van de spoedbestuursdwang in redelijkheid op appellant kunnen worden verhaald. Naar het oordeel van het College heeft verweerder voldoende gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt welke kosten zijn gemaakt en zijn de overgelegde facturen te herleiden tot die kosten. De niet nader gemotiveerde stelling van appellant dat de in rekening gebrachte bedragen veel te hoog zijn en niet in verhouding staan tot de daadwerkelijke gemaakte kosten, biedt, zonder nadere onderbouwing, geen aanknopingspunten om te concluderen dat de kosten redelijkerwijs niet op appellant kunnen worden verhaald. Ook heeft verweerder in de omstandigheden dat appellant gedetineerd is en naar gesteld hierdoor niet over financiële middelen beschikt en reeds op leeftijd is, geen aanleiding hoeven te zien dat de kosten redelijkerwijs niet op appellant kunnen worden verhaald.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Dijt, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2015.
w.g. E. Dijt w.g. P.M. Beishuizen