ECLI:NL:CBB:2015:171

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
11 juni 2015
Zaaknummer
AWB 14/646 AWB 14/647 AWB 14/648
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaren in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot kosten onder bestuursdwang

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in de zaken AWB 14/646, AWB 14/647 en AWB 14/648. De appellant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen kosten die door de Staatssecretaris van Economische Zaken in rekening waren gebracht voor de uitvoering van lasten onder bestuursdwang. De bestreden besluiten, genomen op 13 juni 2014, verklaarden de bezwaren van de appellant niet-ontvankelijk. De appellant had geen gronden van bezwaar ingediend, ondanks herhaalde verzoeken van verweerder om dit te doen. Tijdens de zitting op 16 januari 2015 was de appellant aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde en enkele medewerkers van de NVWA.

Het College heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten op 16 juni 2014 aan de appellant zijn verzonden en dat de beroepen tijdig zijn ingediend op 28 juli 2014. De kern van de zaak was dat de appellant niet had voldaan aan de verplichting om de gronden van zijn bezwaren in te dienen, ondanks dat hij meerdere keren de gelegenheid had gekregen om dit te doen. Het College oordeelde dat de verweerder terecht had besloten tot niet-ontvankelijkheid van de bezwaren, aangezien de appellant geen gebruik had gemaakt van de geboden kansen om zijn bezwaren te motiveren. De beroepen zijn ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van gronden van bezwaar in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van het niet tijdig indienen daarvan. De appellant had in deze zaak niet alleen de kans om zijn bezwaren te motiveren, maar ook de verantwoordelijkheid om dit tijdig te doen, wat hij niet heeft gedaan. De beslissing van het College is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 14/646, 14/647 en 14/648
11201

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2015 in de zaken tussen

[naam 1], te [plaats], appellant

(gemachtigde: mr. F. Postma),
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. Verheul-Verkaik).

Procesverloop

Bij een besluit van 29 november 2013 en twee besluiten van 2 december 2013 heeft verweerder bij appellant kosten in rekening gebracht die zien op de uitvoering van lasten onder bestuursdwang.
Bij besluiten van 13 juni 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2015.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts zijn voor verweerder verschenen
[naam 2], werkzaam bij verweerder, [naam 3], toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), [naam 4] en [naam 5], dierenartsen bij de NVWA.

Overwegingen

1. Het College stelt allereerst vast dat de bestreden besluiten van 13 juni 2014 op
16 juni 2014 aan appellant zijn verzonden. De beroepen, die zijn ingediend op 28 juli 2014, zijn derhalve tijdig ingediend.
2. Voor het College zijn de volgende feiten vast komen te staan.
Verweerder heeft een drietal kostenbeschikkingen genomen waarbij kosten, die verband houden met uitvoering van lasten onder bestuursdwang, bij appellant in rekening zijn gebracht. Het betreft de volgende beschikkingen:
- 29 november 2013, kenmerk HH/GWWD.2013.865 (beroep 14/646)
- 2 december 2013, kenmerk HH/GWWD.2013.970 (beroep 14/647)
- 2 december 2013, kenmerk HH/GWWD.2013.1144 (beroep 14/648).
Tegen deze kostenbeschikkingen heeft de toenmalige gemachtigde van appellant bij brief van 9 januari 2014 pro forma bezwaar gemaakt.
Per (ongedateerde) e-mail heeft verweerder de toenmalige gemachtigde in de gelegenheid gesteld de gronden van het bezwaar binnen veertien dagen aan te vullen. Bij e-mail van 1 april 2014 heeft de gemachtigde verzocht om uitstel tot in de maand augustus.
Bij brief van 7 april 2014 heeft verweerder, in antwoord op de e-mail van 1 april 2014, de toenmalige gemachtigde te kennen gegeven dat voor het indienen van de gronden uitstel wordt verleend tot 29 april 2014 alsmede dat hij door de motivering binnen drie weken op te sturen kan voorkomen dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Bij brief van 18 april 2014 heeft verweerder appellant het volgende meegedeeld.
Op 11 april 2014 heeft de toenmalige gemachtigde van appellant aan verweerder bericht dat hij niet meer als gemachtigde optreedt. Het gevolg hiervan is dat appellant de gronden nu zelf moet indienen. Verweerder wijst op de brief van 7 april 2014 waarin uitstel voor het indienen van de gronden was verleend tot 29 april 2014. Gezien de recente ontwikkelingen is verweerder bereid de termijn eenmaal te verlengen tot 6 mei 2014. Tot slot geeft verweerder aan dat appellant door de motivering voor 6 mei in te dienen kan voorkomen dat zijn bezwaarschriften niet-ontvankelijk worden verklaard.
Bij brief van 30 april 2014 heeft appellant aan verweerder te kennen gegeven dat hij graag verlenging wil om de bezwaren te motiveren.
3. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten tot niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren besloten, omdat het bezwaarschrift niet de gronden van bezwaar bevat. Verweerder ziet in de brief van 30 april 2014 geen reden om appellant nogmaals een nadere termijn voor het indienen van de gronden te verstrekken. Appellant is al meermalen en geruime tijd de gelegenheid geboden om het verzuim te herstellen. Het feit dat appellant in detentie zit en zijn gemachtigde hem niet langer wil bijstaan, maakt dit niet anders, aldus verweerder.
4. Naar het oordeel van het College heeft verweerder terecht besloten tot
niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren van appellant. Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om de gronden van zijn bezwaren in te dienen, terwijl hem daartoe meermalen en geruime tijd de gelegenheid is geboden.
Het College acht hierbij van belang dat verweerder bij brief van 18 april 2014 te kennen heeft gegeven uitstel te verlenen tot 6 mei 2014. Appellant heeft derhalve na
18 april 2014 tweeënhalve week de tijd gehad om de gronden van zijn bezwaren in te dienen.
In de brief van appellant van 30 april 2014 waarin hij aangeeft graag uitstel te willen, heeft verweerder geen aanleiding hoeven te zien de termijn voor het indienen van de gronden verder te verlengen. Appellant geeft in deze brief immers niet aan waarom hij uitstel wil. Overigens had appellant ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten nog steeds geen gronden van zijn bezwaren ingediend.
5. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Dijt, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2015.
w.g. E. Dijt w.g. P.M. Beishuizen