Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
11201
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2015 in de zaak tussen
[naam 1], te [plaats], appellant
de Staatssecretaris van Economische zaken, verweerder
Procesverloop
[naam 3], toezichthouders bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en [naam 4] ([naam 4]), dierenarts bij de NVWA.
26 september 2014. Verweerder is daarbij in de gelegenheid gesteld zijn standpunt met betrekking tot de hoogte van de in rekening gebrachte kosten nader te onderbouwen.
Overwegingen
kapschuurwaren in totaal 12 kalveren gehuisvest die allen een slechte conditie hadden, ze hadden een scherpe rug en de ribben waren duidelijk zichtbaar. Een groot aantal zat ruw in het haar en hadden kale plekken. De kalveren hadden een schimmelinfectie. De kalveren zijn achtergebleven in groei en ontwikkeling. 5 kalveren hadden niet de beschikking over een droge en schone ligplek en er lag een dikke laag mest achter het voerrek.
jongveestal(onderdeel van de kapschuur met open front) waren 21 kalveren gehuisvest. Deze kalveren zaten ruw in het haar en hadden op meerdere plaatsen kale plekken. De kalveren hadden een scherpe rug. De kalveren zijn achtergebleven in groei en ontwikkeling. Achter het voerrek lag een dikke laag mest. 3 kalveren hadden niet de beschikking over een droge en schone ligplaats. Verder lag er een grote hoeveelheid oud en beschimmeld voer op de voerplaatsen.
stal jongvee(achterste stal) waren aan de rechterzijde 14 jonge kalveren gehuisvest die geen beschikking hadden over enige vorm van ruwvoer. De kalveren hadden verschillende problemen, zoals ontstoken oren, gewrichtsontsteking, waren sterk vermagerd en hadden kale plekken. Twee kalveren zijn ter plaatse geëuthanaseerd.
schapenstalwerden ongeveer 28 schapen gehouden. Deze beschikten niet over water.
paardenstalwerden 5 dieren gehouden (paarden en pony’s). Er was 1 zeer mager paard.
nukastalen in de
tractorschuurwerden in totaal 23 kalveren gehouden. Een heel aantal kalveren had niet of minimaal de beschikking over ruwvoer.
loopstal melkkoeienwerden 99 runderen gehuisvest.
Aan de rechterzijde waren 7 koeien gehuisvest die in een goede conditie waren.
Er waren ook veel runderen met diepe krassen of schrammen op de huid van met name de flanken. Gelet op de aard van de beschadigingen zijn deze veroorzaakt door de hoornpunten van de hoorndragende runderen in de stal. Met name de ranglage jongere runderen waren sterk vermagerd (conditiescore minder dan 2).
In het middenvak waren ongeveer 46 runderen gehuisvest. De bodembedekking was nat en vuil. In deze groepshuisvesting was sprake van hele duidelijke rangordeproblematiek. De jongste en lichtste dieren (ongeveer 25) kwam in de knel en waren achtergebleven in groei en ontwikkeling.
26 februari 2013 leidt niet tot een ander oordeel. Het College stelt vast dat dit rapport een klinische beoordeling diergezondheid van 90 niet nader aangeduide runderen bevat. Een specifieke en concrete beschrijving van de aangetroffen situatie en van de dieren zelf - zoals die blijkt uit het toezichtrapport - ontbreekt in het rapport van Qlip. Naar het oordeel van het College kan het rapport dan ook niet afdoen aan de bevindingen die blijken uit het toezichtrapport en de diergeneeskundige verklaring.
Naar het oordeel van het College mist deze stelling feitelijke grondslag. Uit het toezichtrapport en de diergeneeskundige verklaring blijkt onder meer dat het voer dat werd aangeboden op moment van controle niet van goede kwaliteit was. Er werd mais verstrekt met natuurhooi. Bovendien bleek dat het voer niet goed was gemengd en vervuild was. Het voer werd niet gelijkmatig verspreidt voor het voerhek, wat tevens rivaliteit in de hand werkt. Naar het oordeel van het College heeft verweerder aan deze bevindingen terecht de conclusie verbonden dat de dieren niet beschikten over voldoende geschikt en voor elk dier bereikbaar voor.
Het College volgt evenmin de stelling van appellant, waarbij hij verwijst naar de verklaring van de dierenarts G.J. Eringa, dat de 23 runderen op een andere plaats op het bedrijf gehuisvest hadden kunnen worden. Blijkens het toezichtrapport is tijdens de controle geconstateerd dat de situatie op het bedrijf zich niet leende om de dieren elders te huisvesten. Ter zitting hebben [naam 4] en de twee toezichthouders bevestigd en verduidelijkt dat de ligboxen die appellant op het oog had te klein waren voor de runderen. De niet gemotiveerde betwisting hiervan door appellant biedt naar het oordeel van het College onvoldoende aanleiding om aan deze verklaringen te twijfelen.