ECLI:NL:CBB:2015:134

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
AWB 10/1313
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling bedrijfstoeslag 2009 op basis van GLB-regeling

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken over de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2009. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de staatssecretaris, die op 30 juni 2010 de bedrijfstoeslag had vastgesteld op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Het bezwaar van de appellant werd ongegrond verklaard, waarna hij beroep instelde. Tijdens de zitting op 5 oktober 2011 werd het onderzoek geschorst om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen om een rapport te vergelijken met luchtfoto's van het jaar 2009. Na een herziening van het besluit op 13 februari 2012, waarbij het bezwaar gedeeltelijk gegrond werd verklaard, volgde een nieuw besluit op 27 februari 2012. De appellant voerde aan dat de staatssecretaris de percelen ten onrechte had meegerekend en dat de oppervlakte van zijn percelen niet correct was vastgesteld. Het College oordeelde dat de staatssecretaris de nieuwe AAN-laag had gebruikt voor de controles, wat nauwkeuriger was dan de eerder gebruikte PIPO-kaart. Het College concludeerde dat de appellant geen concrete argumenten had aangedragen die de vaststelling van de referentiepercelen op basis van luchtfoto's in twijfel trokken. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en het College verklaarde het beroep tegen het besluit van 22 oktober 2010 niet-ontvankelijk. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 21 april 2015.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 10/1313
5101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2015 in de zaak tussen

[naam], te [plaats], appellant,

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. drs. M.G. Fikken en drs. M. Star).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2010 heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2009 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) vastgesteld.
Bij besluit van 22 oktober 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer van het College heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2011. Appellant is ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Het College heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen het door appellant overgelegde AID-rapport van 1 maart 2007 alsnog te vergelijken met de het jaar 2009 betreffende luchtfoto’s, en te reageren op de stelling van appellant dat verweerder de percelen 20 en 23 – die volgens appellant ten tijde van belang reeds aan zijn buurman waren verkocht – ten onrechte heeft meegerekend bij de vaststelling van de bedrijfstoeslag 2009.
Verweerder heeft hierop gereageerd en vervolgens bij besluit van 13 februari 2012 het bestreden besluit herzien, waarbij hij het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond heeft verklaard. Bij besluit van 27 februari 2012 heeft verweerder het besluit van 13 februari 2012 laten vervallen en het bestreden besluit herzien.
Appellant heeft in reactie op het besluit van 27 februari 2012 zijn beroep aangevuld. Verweerder heeft hierop gereageerd.
Op 10 december 2012 heeft het College partijen meegedeeld dat het onderzoek wordt aangehouden tot het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) in de zaak
C-485/12 waarin een soortgelijke vraag aan de orde is. Het Hof heeft arrest gewezen in deze zaak op 10 april 2014 (ECLI:EU:C:2014:250).
Het College heeft partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op het arrest van het Hof.
Appellant heeft hiervan gebruik gemaakt. Het College heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer. Tot slot hebben partijen desgevraagd toestemming gegeven om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten.

Overwegingen

1. Het College stelt vast dat verweerder in 2009 een nieuwe kaartlaag – de zogenaamde AAN-laag (Agrarisch Areaal Nederland) – in gebruik heeft genomen ten behoeve van de controles van percelen en subsidiabele oppervlaktes. Deze kaartlaag, die op luchtfoto’s is gebaseerd, is nauwkeuriger dan de eerder gehanteerde PIPO-kaart, omdat daarin niet-subsidiabele elementen, zoals paden en dergelijke zijn uitgezonderd. Blijkens artikel 24, eerste lid, aanhef en onder c, van Verordening (EG) nr. 796/2004 (Verordening) dient verweerder bij wijze van administratieve kruiscontrole de opgegeven percelen landbouwgrond met de oppervlakte van de referentiepercelen te vergelijken om na te gaan of de percelen landbouwgrond als zodanig voor steun in aanmerking komen.
2.1
Appellant heeft om uitbetaling van zijn toeslagrechten verzocht en hiervoor
21 percelen met een totale oppervlakte van 31.13 ha opgegeven. Bij het primaire besluit heeft verweerder de goedgekeurde oppervlakte vastgesteld op 28.20 ha. Gelet op een afgekeurde oppervlakte van 2.16 ha en de toepassing van een extra korting van 4.32 ha. heeft verweerder € 2.969,98 in korting gebracht op appellants bedrijfstoeslag. In verband met hier verder niet van belang zijnde omstandigheden heeft verweerder vastgesteld, dat het eerder aan appellant uitbetaalde voorschot op de toeslag, gebaseerd op 30.36 geconstateerde ha niet (gedeeltelijk) zou worden teruggevorderd.
2.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellants bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de geconstateerde oppervlakte van meerdere percelen gewijzigd. De aanpassing van de geconstateerde oppervlakte heeft niet geleid tot een nabetaling. Bij het herziene besluit van 27 februari 2012 heeft verweerder de oppervlakte van de op een aantal percelen aanwezige dammen alsnog subsidiabel geacht. De oppervlakte van perceel 20 heeft verweerder alsnog niet-subsidiabel gesteld, omdat dit perceel ten tijde van belang was verkocht door appellant, zodat dit niet tot zijn bedrijf behoorde. De oppervlakte van perceel 23 is niet herzien in dit besluit.
3. Appellant heeft in het (aanvullende) beroepschrift aangevoerd dat verweerder voor de vaststelling van de oppervlaktes van zijn percelen dient uit te gaan van het overgelegde AID-rapport van 1 maart 2007 dat is opgesteld in het kader van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN). Dat verweerder voor de vaststelling van deze oppervlaktes in 2009 uitgaat van een luchtfoto acht appellant onjuist. De GPS-meting geeft de situatie ter plaatse beter weer.
Op basis van het AID-rapport bedraagt de oppervlakte van zijn percelen in totaal 29.67 ha. Dit is 1.08 ha groter dan de door verweerder thans vastgestelde oppervlakte van 28.59 ha.
Appellant meent tot slot dat het in zijn zaak, anders dan in genoemd arrest van het Hof, niet gaat om een geautomatiseerde kruiscontrole maar om een fysieke controle, gelet op het AID-onderzoek in 2007.
4. Verweerder stelt dat hij voor het vaststellen van de oppervlakte van appellants percelen thans uitgaat van de subsidiabele oppervlakte op basis van de in 2009 geïntroduceerde kaartlaag AAN. Niet subsidiabele elementen die in de PIPO-kaartlaag werden meegerekend, zijn in AAN uitgezonderd. De AID-meting uit 2007 kan niet worden gevolgd door verweerder, omdat hierin ook niet-subsidiabele elementen zijn betrokken zoals sloten. Bovendien is de meting uitgevoerd in het kader van de SAN en gelden hiervoor andere subsidievoorwaarden. Daarbij komt nog dat de meting is uitgevoerd in een ander jaar dan het deze aanvraag betreffende jaar. De geconstateerde oppervlaktes van de percelen van appellant zijn volgens verweerder correct vastgesteld.
5. Het College zal het besluit van 27 februari 2012, waarmee niet volledig aan het bezwaar van appellant tegen het bestreden besluit tegemoet is gekomen, met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede bij de beoordeling betrekken. Gelet hierop wordt het beroep geacht te zijn gericht tegen het bestreden besluit zoals herzien bij het besluit van 27 februari 2012. Appellant heeft geen belang (meer) bij een zelfstandige beoordeling van het besluit van 22 oktober 2010. Het beroep tegen dat besluit zal het College daarom niet-ontvankelijk verklaren.
6.1
Het College stelt voorop dat – anders dan appellant stelt – in deze zaak sprake is van een geautomatiseerde kruiscontrole en niet om een fysieke controle in de vorm van een veldmeting van zijn aanvraag. Het AID-onderzoek heeft immers betrekking op het jaar 2007 en is verricht ter controle van appellants aanvraag in het kader van de SAN zodat dit niet kan gelden als een fysieke controle van de hier in geding zijnde aanvraag om bedrijfstoeslag voor 2009.
6.2
Verweerder heeft de subsidiabele oppervlakte van de in geschil zijnde percelen vastgesteld aan de hand van de luchtfoto 2009. Dat verweerder de AAN-laag heeft gebruikt om te controleren of, en zo ja in hoeverre, de door appellant opgegeven percelen de maximale subsidiabele oppervlakte overschrijden, is in overeenstemming met artikel 24, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening.
Appellant heeft geen concrete argumenten aangedragen die erop duiden dat het vaststellen van de referentiepercelen op basis van de luchtfoto's tot onjuiste of onbetrouwbare resultaten heeft geleid, en dat een controle ter plaatse het geëigende middel is om tot een juiste oppervlaktevaststelling te komen. Het College ziet daarom niet in dat verweerder een controle ter plaatse had moeten verrichten.
6.3
Tegenover verweerders bevindingen stelt appellant de GPS-meting uit 2007 waarin ook niet subsidiabele elementen (sloten en kavelpaden) zijn ingemeten. Appellants betoog dat de meetresultaten ook na aftrek van de sloten tot een hogere vaststelling van de subsidiabele oppervlaktes leiden volgt het College niet, nu appellant niet heeft geconcretiseerd dat deze oppervlaktevaststelling – mede gelet op de daarbij gehanteerde meettolerantie – nauwkeuriger is dan de vaststelling op basis van de luchtfoto's. Het College houdt daarom de oppervlaktebepaling door verweerder voor juist.
6.4
Verweerder heeft in het besluit van 27 februari 2012 de oppervlakte van perceel 23 niet herzien ondanks appellants opmerking ter zitting dat ook dit perceel reeds verkocht was ten tijde van belang. Nu appellant hierdoor niet benadeeld wordt kan het College van beoordeling van deze grond afzien.
7. Het beroep tegen het besluit van 27 februari 2012 is ongegrond. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is het College niet gebleken.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 22 oktober 2010 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 27 februari 2012 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2015.
w.g. W.E. Doolaard w.g. C.M. Leliveld