ECLI:NL:CBB:2015:133

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
AWB 14/523
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor uitbreiding mestopslagcapaciteit op basis van Kaderwet LNV-subsidies

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 april 2015 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had een aanvraag ingediend voor subsidie in het kader van de Regeling LNV-subsidies, specifiek gericht op investeringen in milieuvriendelijke maatregelen, waaronder de uitbreiding van zijn mestopslagcapaciteit. Het primaire besluit van 13 december 2013, waarbij de subsidieaanvraag werd afgewezen, werd door de staatssecretaris gehandhaafd in het bestreden besluit van 2 juli 2014. De reden voor de afwijzing was dat de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarde dat de mestopslagcapaciteit moest worden vergroot naar minimaal 12 maanden en maximaal 14 maanden.

Tijdens de zitting op 10 maart 2015 heeft de appellant betoogd dat de staatssecretaris de mestopslagcapaciteit na de voorgenomen investering te laag had vastgesteld. De appellant had geïnvesteerd in een mestbassin van 1.200 m3 en een mestplaat van 720 m3, en stelde dat deze samen een uitbreiding van de mestopslagcapaciteit naar minimaal 12 maanden vormden. De staatssecretaris had echter de mestplaat niet meegeteld in de berekening van de totale opslagcapaciteit, wat de appellant onterecht vond. Hij betoogde dat de regels niet uitsloten dat een niet-subsidiabele investering, zoals de mestplaat, meegeteld zou moeten worden.

Het College overwoog dat de Regeling duidelijk stelde dat alleen een investering in een mestbassin subsidiabel was en dat de subsidie was bedoeld voor de uitbreiding van opslagcapaciteit voor drijfmest. De mestplaat, die niet subsidiabel was, kon daarom niet worden meegeteld in de berekening van de opslagcapaciteit. Het College concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat niet was voldaan aan de gestelde voorwaarden voor de subsidieaanvraag. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/523
27813

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 april 2015 in de zaak tussen

[naam], te [plaats], appellant

(gemachtigde: ir. J.H.J. Smit AA RB),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. M.M. de Vries en N. van Poorten).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellant om subsidie in het kader van de Regeling LNV-subsidies, onderdeel investeringen in milieuvriendelijke maatregelen, (Regeling) afgewezen.
Bij besluit van 2 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Appellant heeft een aanvraag om subsidie in het kader van de Regeling ingediend bij verweerder voor een investering in de uitbreiding van zijn mestopslag die deels betrekking heeft op een mestbassin (1.200 m3) en deels op een mestplaat met daaronder een opvangkelder (720 m3).
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit, zoals gehandhaafd in het bestreden besluit, de aanvraag van appellant om subsidie afgewezen, omdat de aanvraag niet voldoet aan de hieraan gestelde voorwaarde dat de mestopslagcapaciteit dient te worden vergroot naar minimaal 12 maanden en maximaal 14 maanden. Hierbij geldt volgens verweerder dat enkel een investering in een mestbassin subsidiabel is, dat wil zeggen een voorziening voor het opslaan van drijfmest. Een investering in een mestkelder is niet subsidiabel. Voor zover de aanvraag van appellant betrekking heeft op een investering in de uitbreiding van de mestopslag door middel van een onderkelderde mestplaat heeft verweerder deze dan ook niet in de berekening van de opslagcapaciteit betrokken.
3. Appellant heeft aangevoerd dat verweerder de mestopslagcapaciteit na de voorgenomen investering te laag heeft vastgesteld en de gevraagde subsidie als gevolg hiervan ten onrechte heeft geweigerd. Appellant investeert in een mestplaat van 720 m3 en een mestbassin van
1.200 m3. De mestplaat is bestemd voor de opslag van stromest van zijn rosékalveren en het mestbassin voor de opslag van de drijfmest van zijn varkens. Samen vormen deze een uitbreiding van de mestopslagcapaciteit naar minimaal 12 maanden, zodat de aanvraag voldoet aan de ten aanzien van de opslagcapaciteit gestelde voorwaarde. Verweerder heeft de oppervlakte van de mestplaat bij de berekening van de totale mestopslagcapaciteit ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Dat de mestopslag van de kalveren niet mag worden meegerekend, terwijl de kalveren op grond van artikel 28 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet wel worden meegerekend in het voor de mestproductie gehanteerde aantal dieren, acht appellant onlogisch. Verweerder meet hier met twee maten. Het uitsluiten van de uitbreiding van de mestopslagcapaciteit door middel van de mestplaat vindt volgens appellant bovendien geen grondslag in de artikelen 1 en 2 van Categorie 3, “mestopslag voor dierlijke meststoffen”, van bijlage 2, hoofdstuk 7 onder A, van de Regeling. Hierin staat niet dat een investering in mestopslag die niet subsidiabel is, niet mag worden meegeteld in de totale opslagcapaciteit.
3.1
Over deze beroepsgrond overweegt het College als volgt.
3.2
De Regeling luidde ten tijde en voor zover van belang:
“Artikel 2:37 – Subsidiabele activiteiten
1. De Minister kan voor een investering als bedoeld in bijlage 2 bij deze regeling subsidie verstrekken aan landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden, genoemd bij die investering, voor zover die investering leidt tot:
(…)
d. de instandhouding en verbetering van het natuurlijk milieu, (…)
2. Een landbouwonderneming komt voor de subsidie in aanmerking indien:
a. door de investering de algehele prestatie van de landbouwonderneming wordt verbeterd, en
b. de investering voldoet aan de daarvoor geldende EG-maatregelen en nationale voorschriften. (…)
Bijlage 2, hoofdstuk 7. Verdergaande verduurzaming land- en tuinbouw in het kader van nieuwe uitdagingen (POP NU).
A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.
(…)
Categorie 3: mestopslag voor dierlijke meststoffen
1. Een mestbassin, niet zijnde een mestkelder, als bedoeld in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de opslagcapaciteit, bedoeld in artikel 28 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, wordt vergroot naar minimaal 12 maanden en maximaal 14 maanden.
(…)”
De toelichting bij artikel 1 en 2 van categorie 3 (Stcrt. 2013, 19252) vermeldt over deze subsidie het volgende:
“Categorie 3: mestopslag voor dierlijke meststoffen
De apparatuur, installaties of machines in deze categorie hebben tot doel de bestaande opslagcapaciteit van dierlijke meststoffen op veehouderijbedrijven te vergroten, waardoor op bedrijfsniveau meer flexibiliteit ontstaat om dierlijke meststoffen uit te rijden. Dit levert een bijdrage aan het verminderen van de verliezen van nutriënten naar het milieu.
Een mestbassin is subsidiabel. Hieronder wordt verstaan een voorziening voor het opslaan van drijfmest, niet zijnde een opslagtank of verpakking. Een mestkelder is niet subsidiabel. Hieronder wordt verstaan een ondergronds mestbassin, voorzien van een afdekking die als vloer kan fungeren en onderdeel is van een dierenverblijf of van een voormalig dierenverblijf.
De minimumopslagcapaciteit van dierlijke meststoffen is zeven maanden. In de bij de subsidieaanvraag gevoegde offerte dient duidelijk aangegeven te worden hoeveel opslagcapaciteit er nodig is om dierlijke meststoffen gedurende zeven maanden op te slaan en om deze gedurende minimaal twaalf maanden op te kunnen slaan. Alleen de meerkosten komen in aanmerking voor subsidie.”
3.3
Niet in geschil is dat de mestplaat met de ondergelegen mestkelder niet subsidiabel is. Uit de Regeling en de toelichting hierop blijkt duidelijk dat de subsidie is bedoeld voor de uitbreiding van opslagcapaciteit voor drijfmest door een investering in een mestbassin en dat deze erop is gericht de bestaande opslagcapaciteit uit te breiden naar minimaal 12 maanden en maximaal 14 maanden. Dit betekent dat alleen dan aan de ter zake gestelde voorwaarde wordt voldaan indien door de investering in het mestbassin – als de subsidiabele activiteit – de bestaande opslagcapaciteit wordt uitgebreid naar minimaal 12 maanden en maximaal 14 maanden. In zoverre heeft verweerder bij de berekening van de uitbreiding van de opslagcapaciteit terecht geen rekening gehouden met de mestplaat. Bij de berekening van de bestaande mestopslagcapaciteit kon verweerder evenmin rekening houden met de mestplaat, reeds omdat de bouw van onderhavige mestplaat ten tijde van de aanvraag om subsidieverlening nog niet was gerealiseerd. Verweerder heeft bij de berekening van de opslagcapaciteit dus terecht geen rekening gehouden met de opslagcapaciteit van de mestplaat.
3.4
Aangezien niet is voldaan aan de gestelde voorwaarde is de subsidieaanvraag terecht afgewezen. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, mr. A. Venekamp en mr. M. de Mol, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2015.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. C.M. Leliveld