Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 2 april 2015 in de zaak tussen
IFCO Funderingscontrole BV, te Waddinxveen, appellante
de minister van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Het College heeft appellante verzocht kenbaar te maken of zij ermee instemt dat het College mede op grondslag van de vertrouwelijke versie van bedoelde stukken uitspraak doet.
Overwegingen
Het College heeft in samenhang daarmee tevens geoordeeld dat verweerder, met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen, opnieuw gemotiveerd dient vast te stellen of hij, gelet op de uitkomst van de door hem opnieuw uit te voeren aannemelijkheidstoets, gebruik maakt van zijn bevoegdheid een correctie S&O-verklaring af te geven en zo ja, tot welke omvang de correctie dient plaats te vinden.
Uit de door appellante ter beschikking gestelde administratie kan niet worden opgemaakt dat appellante het meetapparaat heeft ontwikkeld. Er blijkt niet van door appellante verrichte S&P-werkzaamheden. De stukken zijn zeer summier, veelal afkomstig van derden en geven geen inzicht in de werkzaamheden van appellante zelf. Van stukken die wel inhoudelijke informatie geven over eventuele S&O-werkzaamheden is niet duidelijk wie deze werkzaamheden heeft verricht.
De in artikel 24 Wva evenals artikel 2 van de Uitvoeringsregeling vervatte administratieverplichting richt zich tot de inhoudingsplichtige en de projectadministratie dient zodanig te zijn dat de verrichte S&O-werkzaamheden aan de betrokken werknemers van de S&O-inhoudingsplichtige moet kunnen worden toegerekend. Daarvan is bij appellante geen sprake, aldus verweerder.
Ten aanzien van de verklaring van Icamat van 21 oktober 2011, dat Icamat niet heeft geparticipeerd in de ontwikkeling maar op verzoek van appellante de onderdelen heeft geproduceerd, heeft verweerder gedingstuk I ingebracht. Dit betreft een rapportage van een bedrijfsbezoek aan Icamat waaruit blijkt dat een heel pakket aan tekeningen is aangeleverd door opdrachtgever Profound.
Dat appellante een ISO 9001:2008 gecertificeerd bedrijf is, maakt niet dat appellante daarmee aan kan tonen dat zij daadwerkelijk het meetapparaat heeft ontwikkeld. Bovendien geldt dat van een dergelijk bedrijf mag worden verwacht dat alle stappen in het ontwikkelingsproces en de tussentijdse toetsing van het ontwerp gedurende de ontwikkelingsfase inzichtelijk is. Uit de door appellante overgelegde administratie volgt dit echter niet.
Dat de specht is getoond leidt, aldus verweerder,. evenmin tot de conclusie dat appellante dit zelf heeft ontwikkeld. Nu sprake is van samenwerking tussen meerdere partijen is het enkel tonen van een product niet voldoende om dit aannemelijk te maken. Dit geldt evenzeer voor het standpunt van appellante dat de specht conform planning is ontwikkeld.
Ook uit openbare informatie blijkt niet dat appellante de specht heeft ontwikkeld. Bijvoorbeeld valt op www.profound.nl informatie te vinden over de specht waarbij niet appellante maar Profound als ontwikkelaar wordt genoemd.
Samenvattend komt verweerder tot de conclusie dat het verweerder nog altijd niet duidelijk is dat het meetapparaat door appellante zelf is ontwikkeld. Uit de door appellante verstrekte administratie volgt dit niet. Ook uit overige (al dan niet openbare) informatie volgt dit niet. Evenmin heeft appellante concreet kunnen aangeven welke technische knelpunten zij bij de ontwikkeling van het meetapparaat heeft overwonnen en hoe deze technische knelpunten zijn opgelost.
Appellante heeft nader uiteengezet welke stappen bij de ontwikkeling zijn doorlopen. Mede op basis van het onderzoek dat door appellante is verricht is de specht opgenomen in de richtlijn van de brancheorganisatie voor onderzoekers aan bestaande (houten) funderingen (F3O). Verweerder heeft dan ook ten onrechte de correctie gehandhaafd.
Het moge wellicht zo zijn dat gelet op de wijze van werken en de personeelsbezetting een breed en fijnmazig opgezette administratie niet voor de hand lag, in ieder geval heeft het de aandacht van het College getrokken dat er ook geen papieren ontwerpen, concept-berekeningen of andere bescheiden zijn geproduceerd waaruit iets zou zijn af te leiden van het – beweerdelijk – door appellante verrichte aantal S&O-uren.
De door appellante ingebrachte verklaring van Icamat is niet voldoende om terzake anders te oordelen. Dat is in het licht van het voor het overige ontbreken van duidelijke, in de richting van het door appellante verrichten van S&O-werkzaamheden wijzende feiten en omstandigheden, te weinig overtuigend.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van de minister van Economische Zaken van 16 augustus 2011;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht ten bedrage van €318,-- aan appellante te vergoeden.