ECLI:NL:CBB:2015:114

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
AWB 13/528 AWB 13/678
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van randvoorwaardenkorting op GLB-inkomenssteun wegens herhaalde niet-naleving van beheerseisen

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 maart 2015, betreft het een geschil tussen een appellant en de Staatssecretaris van Economische Zaken over de toepassing van een randvoorwaardenkorting van 9% op de GLB-inkomenssteun voor het jaar 2012. De appellant had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Staatssecretaris, waarbij deze de kortingen had opgelegd op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun. De appellant stelde dat hij geen eigenaar was van het vee en geen zeggenschap had over de dieren, maar het College oordeelde dat hij als houder van de dieren verantwoordelijk was voor de naleving van de beheerseisen.

De zaak kwam voort uit controles die op 13 maart 2012 en 16 augustus 2012 waren uitgevoerd, waarbij werd geconstateerd dat er gevaarlijke situaties waren voor de dieren door afgebroken hekwerk en scherpe materialen in de omgeving. Ondanks de argumenten van de appellant dat de dieren in goede conditie waren en dat hij niet verantwoordelijk was voor de situatie, oordeelde het College dat de herhaalde niet-naleving van de beheerseisen leidde tot de opgelegde korting. Het College benadrukte dat de appellant niet had aangetoond dat hij geen houder van de dieren was en dat de kortingen terecht waren toegepast.

De uitspraak concludeert dat de beroepen van de appellant ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de uitspraak is gedateerd op 19 maart 2015.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: AWB 13/528 en 13/678
5101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2015 in de zaken tussen

[naam], te [plaats], appellant

(gemachtigde: mr. L.M. van den Ende),
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C.Q. Bult).

Procesverloop

AWB 13/528
Bij besluit van 18 april 2013 heeft verweerder op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun (de Regeling) een randvoorwaardenkorting van 9% toegepast op de aan appellant voor het jaar 2012 te verlenen rechtstreekse betalingen.
Bij besluit van 8 juli 2013 heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
AWB 13/678
Bij besluit van 24 juni 2013 heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2012 op grond van de Regeling vastgesteld, waarbij een verrekening van bedragen heeft plaatsgevonden.
Bij besluit van 1 augustus 2013 heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft plaatsgevonden op 11 september 2014.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. S.G.A. Peeters.

Overwegingen

1. Blijkens het "Rapport controle gezondheid en welzijn van dieren", nummer 3030/12/0050, is op 13 maart 2012 een controle verricht op een perceel van appellant gelegen aan de [adres] te [plaats].
Tijdens die controle is geconstateerd dat er in het land afgebroken hekwerk ligt waaraan de aanwezige runderen zich kunnen verwonden.
In een brief van 13 augustus 2012 is aan appellant medegedeeld dat tijdens een controle op
7 augustus 2012 op het bedrijf van appellant is geconstateerd dat er losse en scherpe delen lagen in de huisvesting van de schapen, alsmede dat een en ander met hem is besproken. Daarbij is voorts, blijkens genoemde brief, te kennen gegeven dat appellant binnen een week maatregelen moet treffen om de geconstateerde problemen op te heffen, alsmede dat als bij hercontrole blijkt dat appellant dat niet heeft gedaan er bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke maatregelen kunnen worden getroffen.
Blijkens het proces-verbaal van 24 augustus 2012, nummer 69673, is op 7 augustus 2012 geconstateerd dat er meerdere dieren werden gehouden in een behuizing en inrichting waar scherpe randen en/of uitsteeksels zichtbaar waren waar de dieren zich aan kunnen verwonden. Voorts is tijdens de hercontrole op 16 augustus 2012 geconstateerd dat op het weiland op [adres], waar vier kalveren, één schaap en één lam werden gehouden, een grote rol afscheidingsgaas van metaal met scherpe punten lag. Verder lag er een metalen ladder plat in het weiland. Er lagen meerdere scherpe delen als gebroken dakpannen, scherpe kunststof delen en houten uitstekende delen. In het land lag verder een groot metalen rek en een uitstekende metalen buis. Geconstateerd is dat er ten opzichte van de controle van 7 augustus 2012 niets was veranderd.
Blijkens het "Rapport controle gezondheid en welzijn van dieren", nummer 3336/12/0060, is op 16 augustus 2012 een controle verricht op het perceel van appellant gelegen aan de [adres] te [plaats]. Tijdens die controle is vastgesteld dat er in het weiland materialen liggen waaraan schapen en runderen zich kunnen verwonden.
Bij brief van 21 maart 2013 heeft verweerder appellant te kennen gegeven dat hij voornemens is om een korting van 9% toe te passen op alle GLB-subsidies die appellant heeft aangevraagd voor het jaar 2012. Volgens verweerder is namelijk herhaaldelijk gebleken dat niet aan alle randvoorwaarden is voldaan. Eén van de voorwaarden is dat er in het onderkomen van de dieren geen scherpe randen of uitsteeksels zijn waaraan dieren zich kunnen verwonden. Tijdens de controles op 13 maart 2012 en 16 augustus 2012 is echter geconstateerd dat het onderkomen van de dieren niet aan die voorwaarde voldeed.
Bij brief van 1 april 2013 heeft appellant op het voornemen van verweerder gereageerd. Appellant heeft gesteld dat de dieren geen enkele hinder of schade heeft ondervonden. Volgens appellant was slechts sprake van een omgewaaid hek. Dat hek is daarna opgeruimd. Bovendien blijkt uit het rapport van de controle van 13 maart 2012 dat de dieren in goede conditie zijn. Tot slot stelt appellant dat het weiland niet zijn eigendom is.
Bij besluit van 18 april 2013 heeft verweerder overeenkomstig zijn voornemen een korting van 9% toegepast op de aan appellant voor het jaar 2012 te verlenen rechtstreekse betalingen. Hetgeen appellant in zijn zienswijze van 1 april 2013 naar voren heeft gebracht heeft verweerder niet tot een ander standpunt geleid. Geconstateerd is immers dat er afgebroken hekwerk aanwezig was waaraan de aanwezige runderen zich konden verwonden. Dat de dieren in een goede conditie zijn staat daar los van. Verder is de randvoorwaardenkorting wel correct aan appellant toegeschreven.
2. Bij het bestreden besluit van 8 juli 2013 heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat ingevolge Europese regelgeving een landbouwer die rechtstreeks betalingen ontvangt bepaalde beheerseisen in acht moet nemen. Deze beheerseisen worden randvoorwaarden genoemd. Wanneer een landbouwer de geldende beheerseisen niet naleeft en dit is het gevolg van handelen of nalaten dat rechtstreeks aan hem kan worden toegerekend, dan wordt het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen die in het kalenderjaar waarin de niet-naleving plaatsvindt, verlaagd of ingetrokken. De korting bedraagt in de regel 3%. Wanneer sprake is van een herhaaldelijke niet-naleving wordt de korting verhoogd.
In het geval van appellant is gebleken dat hij bij herhaling artikel 5, vierde lid, van het Besluit welzijn productiedieren (Bwp) heeft overtreden. Er is immers geconstateerd dat er in het weiland hekwerk lag waaraan de dieren zich konden verwonden. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze constateringen niet juist zijn. Als houder van dieren dient appellant aan de verplichting die voortvloeit uit genoemd artikel te voldoen. Dat appellant het perceel waarop de dieren verblijven kadastraal heeft laten overschrijven doet niet af aan het feit dat appellant houder is van deze dieren.
Omdat er sprake is van een herhaalde niet naleving bedraagt de korting 9% (3% x 3).
3. Appellant voert in beroep aan dat hij geen zeggenschap over het vee heeft en geen eigenaar is van het vee. Volgens appellant moet verweerder de nieuwe eigenaar aanspreken. Bovendien is het vee in goede conditie.
4. Het College is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat sprake is van overtreding van artikel 5, vierde lid, Bwp waarin is bepaald dat behuizing en inrichting voor de beschutting van een dier zodanig zijn geconstrueerd en in een zodanige staat van onderhoud verkeren dat er geen scherpe randen of uitsteeksels zijn die het dier kunnen verwonden. In de genoemde rapporten is gedetailleerd beschreven welke constateringen zijn gedaan. Appellant heeft deze bevindingen niet betwist. Dat het vee in goede conditie is, doet niet af aan het feit dat de dieren zich aan de aanwezige scherpe en uitstekende delen kunnen verwonden.
De stelling van appellant dat hij geen eigenaar is van het vee en dat hij geen zeggenschap over het vee heeft leidt niet tot de conclusie dat verweerder de randvoorwaardenkorting ten onrechte heeft toegepast. Het Bwp richt zich immers op de houder van productiedieren en de dieren bevonden zich tijdens de controles op gronden die appellant in de Gecombineerde Opgave 2012 had opgegeven als behorend tot het bedrijf van hem en zijn vrouw. Appellant heeft niet onderbouwd dat geen houder was van deze dieren.
Verweerder heeft dan ook vervolgens terecht een korting van 9% toegepast op de rechtstreekse betalingen van het jaar 2012 en deze met de bedrijfstoeslag verrekend
5. Dit leidt tot de conclusie dat de beroepen ongegrond zijn. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Dijt, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2015.
w.g. E. Dijt w.g. P.M. Beishuizen