ECLI:NL:CBB:2015:113

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
AWB 13/680
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Registratie van afvoer van dieren in het I&R-systeem en de gevolgen van nalatigheid

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de Staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris, waarbij de afvoer van een dier op 16 april 2013 in het I&R-systeem was geregistreerd op kosten van de appellant. De appellant had geen afvoermelding geregistreerd, ondanks dat hij op 30 maart 2013 de aanvoer van het dier had aangemeld. De Staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond, waarna de appellant beroep instelde.

Tijdens de zitting op 11 september 2014 heeft de appellant aangevoerd dat hij meerdere pogingen heeft gedaan om de afvoer telefonisch door te geven, maar dat het systeem niet goed functioneerde. Het College oordeelde echter dat de appellant deze stelling niet aannemelijk had gemaakt. De Staatssecretaris had verklaard dat er geen langdurige systeemstoringen waren en dat er geen bewijs was van telefoongesprekken waarin de appellant contact had opgenomen over de wijziging. Het College concludeerde dat de appellant de kennisgeving van de afvoer had nagelaten, zoals vereist door de Regeling identificatie en registratie van dieren.

Het College oordeelde dat de Staatssecretaris in redelijkheid gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de afvoermelding zelf te herstellen en de kosten daarvan bij de appellant in rekening te brengen. De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/680
5140

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2015 in de zaak tussen

[naam], te [plaats], appellant

(mr. L.M. van den Ende)
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C.Q. Bult).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2013 heeft verweerder de afvoer van een dier op 16 april 2013 in het I&R systeem geregistreerd op kosten van appellant.
Bij besluit van 28 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2014.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In artikel 7, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 is voor zover van belang bepaald dat elke houder van dieren (…) een register bijhoudt en de bevoegde autoriteit in kennis stelt van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een ander heeft plaatsgevonden.
In artikel 20, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren (hierna: Regeling) is bepaald dat de termijn, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Verordening 1760/2000, waarbinnen de houder de minister in kennis stelt van de in dat onderdeel bedoelde gegevens, drie werkdagen bedraagt, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de gebeurtenis waarvan kennisgeving wordt gedaan, heeft plaatsgevonden.
In artikel 21, eerste lid, van de Regeling is voor zover van belang bepaald dat kennisgevingen, bedoeld in artikel 20, eerste lid, geschieden per telefoon via het daartoe ingerichte voice response systeem, of elektronisch.
In artikel 21, tweede lid, van de Regeling is voor zover van belang bepaald dat het eerste lid tevens van toepassing is op een kennisgeving die niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 20, eerste lid, is gedaan.
In artikel 22, tweede lid, van de Regeling is voor zover van belang bepaald dat indien de houder de kennisgeving, bedoeld in artikel 20, eerste lid, heeft nagelaten, hierin op kosten van de nalatige houder door de minister kan worden voorzien.
In artikel 43e, tweede lid, van de Regeling is voor zover van belang bepaald dat voor het invoeren van ontbrekende of juiste gegevens de houder namens wie de kennisgeving is verricht de volgende vergoeding, ingeval geen aanvullend onderzoek nodig is, per kennisgeving per rund is verschuldigd: € 16,84.
2. Voor het College zijn de volgende feiten vast komen te staan.
Appellant heeft op 30 maart 2013 de aanvoer op zijn bedrijf van het dier met code NL479882271 aangemeld in het I&R-systeem. Op 17 april 2013 is in het I&R-systeem een melding geregistreerd van aanvoer op 16 april 2013 van dit dier door [stichting]. Appellant heeft geen melding van afvoer van dit dier van zijn bedrijf in het I&R-systeem geregistreerd.
Bij besluit van 13 mei 2013 heeft verweerder deze afvoermelding in het I&R-systeem geregistreerd en de daarbij behorende kosten bij appellant in rekening gebracht.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd. Volgens verweerder moeten ingevolge artikel 20 en 22 Regeling I&R alle verplaatsingen van rundvee van een naar een bedrijf (zoals aanvoer, afvoer, geboorte, sterfte, vermissing, diefstal) binnen drie werkdagen na de wijziging worden doorgegeven aan verweerder. Daarvan is niet gebleken. Appellant is nog door middel van een service brief (een "Overzicht Maatregelen I&R") van
22 april 2013 in de gelegenheid gesteld om de afvoermelding alsnog in te dienen. Appellant heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Conform artikel 22 van de Regeling heeft verweerder de afvoermelding van het dier hersteld.
3. Appellant voert aan dat hij meerdere malen heeft geprobeerd om de wijziging telefonisch door te geven maar dat hem elke keer werd verteld dat het systeem niet afdoende werkte om eventuele wijzigingen correct in te voeren.
4. Naar het oordeel van het College heeft appellant deze stelling niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft verklaard dat in de betreffende periode geen langdurige systeemstoringen zijn geregistreerd. Ook zijn er door verweerder geen telefoongesprekken geregistreerd waaruit blijkt dat appellant na ontvangst van het Overzicht Maatregelen I&R over de wijziging contact heeft opgenomen met verweerder. Het College ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Gelet hierop heeft verweerder terecht vastgesteld dat appellant de kennisgeving als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Regeling heeft nagelaten. Nu appellant voorts geen gebruik heeft gemaakt van de op 22 april 2013 geboden mogelijkheid de afvoermelding alsnog in te dienen, heeft verweerder in redelijkheid gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 22, tweede lid, van de Regeling om de melding zelf te herstellen en de kosten daarvan bij appellant in rekening te brengen.
5. Hieruit volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Dijt, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2015.
w.g. E. Dijt w.g. P.M. Beishuizen