ECLI:NL:CBB:2015:112

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
AWB 13/382 AWB 13/383 AWB 13/384 AWB 13/679
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kostenbesluiten in de gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 maart 2015, geregistreerd onder de zaaknummers AWB 13/382, 13/383, 13/384 en 13/679, staat de bestuursdwang centraal die is opgelegd aan appellant wegens overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd) en het Besluit welzijn productie dieren (Bwp). De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft op 5 februari 2013 een last onder bestuursdwang opgelegd aan appellant, waarbij hij drie maatregelen moest uitvoeren voor 11 februari 2013. Na hercontroles op 11 februari en 20 maart 2013 bleek dat appellant niet voldeed aan de opgelegde maatregelen, wat leidde tot het in beslag nemen van 24 runderen. Appellant heeft tegen de besluiten beroep aangetekend, maar het College oordeelt dat de opgelegde lasten terecht zijn opgelegd. De kosten van de uitvoering van de bestuursdwang, ter hoogte van € 35.200,48, zijn bij appellant in rekening gebracht. Het College heeft de beroepen ongegrond verklaard, met uitzondering van het beroep tegen de kostenbeschikking van 12 augustus 2013, die werd vernietigd. Het College heeft het bedrag dat bij appellant in rekening moet worden gebracht vastgesteld op € 26.806,49, na correcties voor dubbeltellingen en andere onjuistheden. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 13/382, 13/383, 13/384, 13/679
11201

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2015 in de zaken tussen

[naam 1], te [plaats], appellant

(gemachtigde: mr. L.M. van den Ende),
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C.Q. Bult).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2013 heeft verweerder appellant een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd). Daarbij heeft verweerder appellant drie maatregelen opgelegd die hij voor 11 februari 2013 moet hebben uitgevoerd. Bij besluit van 8 mei 2013 heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Op 11 februari 2013 heeft verweerder ter uitvoering van deze last 24 runderen van appellant meegevoerd en opgeslagen.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 mei 2013. Dit is geregistreerd onder nummer AWB 13/383.
Bij besluit van 13 maart 2013 heeft verweerder appellant een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de Gwd. Daarbij heeft verweerder appellant negen maatregelen opgelegd die hij voor 18 maart 2013 moet hebben uitgevoerd. Bij besluit van
10 mei 2013 heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Op 20 en 21 maart 2013 heeft verweerder ter uitvoering van deze last herstelwerkzaamheden laten uitvoeren.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 mei 2013. Dit is geregistreerd onder nummer AWB 13/382.
Bij besluit van 20 maart 2013 heeft verweerder appellant een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de Gwd. Daarbij heeft verweerder appellant drie maatregelen opgelegd die hij voor 23 maart 2013 moet hebben uitgevoerd. Bij besluit van
3 mei 2013 heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 mei 2013. Dit is geregistreerd onder nummer AWB 13/384.
Bij besluit van 30 mei 2013 heeft verweerder appellant een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de Gwd en het Besluit welzijn productie dieren (Bwp). Daarbij heeft verweerder appellant 2 maatregelen opgelegd die hij voor 3 juni 2013 moet hebben uitgevoerd. Bij besluit van 16 augustus 2013 heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 augustus 2013. Dit is geregistreerd onder nummer AWB 13/679.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Bij besluit van 12 augustus 2013 (kostenbeschikking) heeft verweerder kosten ter uitvoering van de lasten van 5 februari 2013 en 13 maart 2013 ter hoogte van € 35.200,48 bij appellant in rekening gebracht. De beroepen AWB 13/382 en AWB 13/383 hebben mede betrekking op dit besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2014.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. S.G.A. Peeters.
Het College heeft ter zitting het onderzoek geschorst. Verweerder is daarbij in de gelegenheid gesteld de kostenbeschikking nader te onderbouwen. Bij brief van 25 september 2014 heeft verweerder zijn standpunt van een nadere toelichting voorzien. Appellant heeft hierop bij brief van 9 oktober 2014 gereageerd.
Daarna is door partijen toestemming gegeven uitspraak te doen zonder nadere zitting. Het onderzoek is nadien gesloten.

Overwegingen

1. In artikel 36, eerste lid, Gwd is bepaald dat het verboden is zonder redelijk doel of met overtreding van hetgeen ter bereiking van dat doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.
In het artikel 36, derde lid, Gwd is bepaald dat een ieder verplicht is hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.
In artikel 37 Gwd is bepaald dat het de houder van een dier verboden is aan een dier de nodige verzorging te onthouden.
In artikel 4, vierde lid, Bwp is bepaald dat een dier een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en leeftijd geschikt voeder krijgt zodat het in goede gezondheid blijft en aan zijn voedingsbehoeften wordt voldaan.
In artikel 5, vierde lid, Bwp is bepaald dat behuizing en inrichtingen voor de beschutting van een dier zodanig zijn geconstrueerd en verkeren in een zodanige staat van onderhoud dat er geen scherpe randen of uitsteeksels zijn die het dier kunnen verwonden.
In artikel 6, eerste lid, Bwp is bepaald dat onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Diergeneesmiddelenwet door de eigenaar of houder van een dier een register wordt bijgehouden van de verstrekte medische zorg en het bij iedere controle geconstateerde aantal sterfgevallen. Dit register wordt ten minste drie jaar bewaard.
2. Voor het College zijn de volgende omstandigheden komen vast te staan.
2.1
Op 4 februari 2013 heeft een controle plaatsgevonden op het bedrijf van appellant. Daarbij hebben de toezichthouders van de NVWA blijkens het toezichtrapport GWWD van 10 februari 2013 de volgende constateringen - samengevat weergegeven - gedaan.
In de stal aan de
[adres 1]stonden in totaal 24 runderen. In de stal (tegen de muren en op de voergang) stond en lag zeer veel materiaal dat niet nodig was voor verzorging van de dieren. Op de voergang stonden twee trekkers/tractoren en er lag zeer veel ruwvoer op de grond. In het voer zaten delen plastic van een net en ander afvalmateriaal. Ongeveer 16 runderen hadden de mogelijkheid om van dit voer te eten.
In de achterste ruimte in de stal stonden 4 runderen en 3 kalfjes. In deze ruimte lagen stukken plastic bij en tussen de runderen op de grond. In de stal lagen doeken met gerafelde randen over de hekwerken. Verder waren er scherpe randen en uitsteeksels (uitstekende en afgebroken buizen) in de vorm van slecht onderhouden hekwerken in de stal. De roostervloer was ongelijk, waardoor er een afstap was ontstaan met scherpen randen. De dieren kunnen zich aan deze scherpe randen en uitsteeksels verwonden.
De roosters waarop de dieren werden gehouden waren bedekt met een dikke laag natte zwartkleurige mest. De ligboxen lagen vol met resten mest en zand. De runderen hadden geen beschikking over een droge en schone ligplaats.
Een kalf bleek kreupel en minstens twee runderen waren in magere conditie. Het geraamte was zeer duidelijk door de vacht zichtbaar. De dieren bleken niet onder behandeling (van een dierenarts). Evenmin was er een logboek/administratie van toegediende medicatie voorhanden.
In de voorste ruimte van de stal lag de mest zeer hoog opgestapeld op de roosters en tegen de randen van de ligboxen. De ligboxen waren eveneens besmeurd met mest. De runderen hadden niet de beschikking over een droge en schone ligplaats.
De onderbenen en vacht van alle runderen waren besmeurd met mest. De vacht van de meeste runderen was ruw/dof.
In beide ruimtes waren zeer veel ligboxen defect, besmeurd met mest en hadden geen vlakke ondergrond (veel zand en mestophopingen). De dieren hadden niet mogelijkheid om comfortabel te rusten/liggen.
Op 5 februari 2013 heeft verweerder een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van artikel 36, eerste lid, en artikel 37 Gwd. Aan appellant zijn drie maatregelen opgelegd. Appellant dient een dierenarts te consulteren aangaande de voeding, verzorging en huisvesting van de dieren. Er dient in samenwerking met deze dierenarts een bedrijfsbehandelplan te worden opgesteld en deze dient volgens afspraak te worden uitgevoerd. Voorts dient appellant alle scherpe en uitstekende delen waar dieren zich aan kunnen verwonden zodanig te verwijderen dan wel te repareren dat deze geen verwondingen en/of beschadigingen bij de dieren kunnen veroorzaken. Deze situatie dient appellant in de toekomst te handhaven.
Verder dient appellant te zorgen dat alle dieren de beschikking hebben over een schone en droge ligplaats. De mest moet van de rooster te worden verwijderd en de ligplaatsen dienen schoon en droog te worden gemaakt en de ligboxen moeten voldoende worden ingestrooid. Deze maatregelen dient appellant voor 11 februari 2013 te hebben uitgevoerd.
Op 11 februari 2013 heeft een hercontrole plaatsgevonden. Daarbij is blijkens het toezichtrapport hercontrole GWWD van 25 februari 2013 geconstateerd dat de situatie zoals aangetroffen in de stallen op 4 februari 2013 niet is verbeterd. Verder is geconstateerd dat de dieren niet de beschikking hadden over toereikende hoeveelheid schoon water nu de twee drinkwatervoorzieningen waren bevroren. Ook werd voer aangeboden met een sterk afwijkende geur en kleur.
De toezichthoudend dierenarts heeft in de veterinaire verklaring van 12 februari 2013 onder meer te kennen gegeven dat zij het noodzakelijk acht dat de dieren worden meegevoerd en opgeslagen in het belang van de gezondheid/het welzijn van de dieren omdat de huisvesting van de dieren onveranderd was, en het voeren en de drinkwatervoorziening waren verslechterd.
Verweerder heeft op 11 februari 2013 24 runderen meegevoerd en opgeslagen.
Op 5 maart 2013 zijn de 24 runderen weer aan appellant teruggegeven.
2.2
Op 12 maart 2013 heeft een controle plaatsgevonden op het bedrijf van appellant.
Daarbij hebben toezichthouders van de NVWA blijkens het toezichtrapport GWWD van
8 april 2013 de volgende - samengevat weergegeven - constateringen gedaan.
Op het perceel op de dijk gelegen aan de
[adres 2]stonden 4 schapen en 5 lammeren. Er was geen waterbak met drinkwater aanwezig. Het water uit het IJsselmeer was niet op een veilige manier toegankelijk voor de schapen omdat de rand naar het water voorzien was van een laag ijs.
Op de locatie aan de
[adres 3]is in de schapenstal, waar ongeveer 150 schapen in twee afdelingen (1 afdeling schapen met lammeren en 1 afdeling met schapen die nog moesten lammeren) stonden, geconstateerd dat er met betrekking tot het toedienen van geneesmiddelen aan dieren geen register wordt bijgehouden. Voorts is geconstateerd dat in de afdeling met schapen zonder lammeren grote hoeveelheid balen voer los in de ruimte stonden, dat oude voerresten een dik pak op de bodem hadden gevormd, dat het plastic niet van de balen was verwijderd, dat er nog plastic om de balen zat en dat plastic verspreid in de bodemlaag zat. Het plastic was vermengd met voer. Deze wijze van voederen maakt geen onderscheid tussen balen voer en bodembedekking met mest. Dit is geen hygiënische wijze van voederen.
Voorts is geconstateerd dat in de weilanden, achter de stallen, waar ongeveer 25 runderen staan, een grote hoeveelheid oud voer, vermengd met bouwafval, palen en plastic lag.
In de weilanden lagen verder materialen met scherpe delen (hekken, oude landbouwwerktuigen, buizen, aanhangwagens, autobanden, trekkerbanden, een oude kruiwagen, hout palen, buizen etc). De runderen liepen tussen de materialen en konden zich daaraan verwonden.
Op de locatie
[adres 1], in de weilanden achter de stal, waar 22 runderen stonden, werd, naast de stal en in het weiland, een grote hoeveelheid voer, deels in plastic en deels zonder plastic aangetroffen. Overal lagen restanten van plastic. De runderen trokken zelf het plastic van de balen. Het voer was vrij toegankelijk voor de dieren; zij konden er van eten, en er door heen lopen en er in mesten. Dit is geen hygiënische wijze van voeren.
Voorts is geconstateerd dat in de weilanden materialen met scherpe delen (glas, hekken, landbouwwerktuigen, buizen, hout palen, pallets etc) lagen waar de runderen zich aan kunnen verwonden.
In de veterinaire verklaring van 13 maart 2013 van de toezichthoudend dierenarts is te kennen gegeven dat er in de weilanden aan de [adres 3] en de [adres 7] scherpe en uitstekende delen zijn waaraan de runderen zich kunnen verwonden, alsmede dat het voer in grote hoeveelheden en op de grond wordt aangeboden. Het voer is verder verontreinigd met plastic. Verder wordt geen diergeneesmiddelenlogboek bijgehouden. Volgens de dierenarts wordt met deze manier van houden en voederen van de dieren de gezondheid en het welzijn van de dieren benadeeld.
Naar aanleiding van vorenstaande bevindingen heeft verweerder appellant de last onder bestuursdwang van 13 maart 2013 opgelegd. Daarbij is appellant een aantal maatregelen opgelegd.
Ten aanzien van de schapen op de dijk ter hoogte van de
[adres 2]moeten worden voorzien van een waterbak met schoon drinkwater. De runderen op de
[adres 1]en de schapen op de
[adres 3]moeten worden voorzien van een toereikende hoeveelheid en voor de leeftijd en soort geschikt voer, welk voer op een hygiënische wijze moet worden aangeboden en het plastic dient direct te worden verwijderd; de scherpe delen dienen uit de weilanden te worden verwijderd of zodanig worden afgeschermd dat de dieren er niet meer bij kunnen; en voor alle dieren op alle locaties dient een medisch register te worden bijgehouden. Appellant dient dit in de toekomst te handhaven.
Deze maatregelen moest appellant voor 18 maart 2013 hebben uitgevoerd.
Op 20 maart 2013 heeft een hercontrole op het bedrijf van appellant plaatsgevonden. Daarbij is blijkens het toezichtrapport van 8 april 2013 het volgende geconstateerd.
Op de locatie
[adres 4], in de weilanden, achter de stallen, is geconstateerd dat niet aan de last van 13 maart 2013 is voldaan. Er lagen nog steeds scherpe delen in de weilanden waar de runderen zich aan kunnen verwonden. Op het perceel lagen nog steeds grote hoeveelheiden rollen kuilgras, waarvan het beschermende folie stuk was en deels verdwenen was. Het voer was vermengd met delen kunststof en kunststof stukken net. Runderen bevuilden het kuilgras met urine en mest.
Op de locatie
[adres 1]is geconstateerd dat niet aan de last van 13 maart 2013 is voldaan. Van een grote hoeveelheid rollen kuilgras is de beschermende folie deels stuk en deels verdwenen. Runderen bevuilden het kuilgras met urine en mest. Het kuilgras was vermengd met delen kunststof folie en kunststof net. Er lagen nog meerdere materialen met scherpe randen en uitsteeksels waaraan de dieren zich kunnen verwonden.
Verweerder heeft besloten om de last onder bestuursdwang voor de [adres 4] en [adres 1] uit te laten voeren. Op 21 en 22 maart 2013 zijn herstelwerkzaamheden op deze locaties verricht.
Bij besluit van 12 augustus 2013 (kostenbeschikking) heeft verweerder appellant de kosten van uitvoering van de bestuursdwang van de lasten van 5 februari 2013 en 13 maart 2013 in rekening gebracht.
2.3
Op 20 maart 2013 heeft een controle plaatsgevonden op locaties [adres 5] en [adres 6] van appellant. Daarbij is blijkens meergenoemd toezichtrapport van 8 april 2013 het volgende - samengevat weergegeven - geconstateerd.
Op een verlaten bouwplaats aan de
[adres 5]werden ongeveer 22 schapen en 30 lammeren gehouden. Op het perceel en het naast gelegen weiland lagen grote hoeveelheden rollen kuilgras. Van meerdere rollen was het beschermende folie stuk en deels verdwenen. Er liepen meerdere schapen door het kuilgras. Het kuilgras werd bevuild met urine en mest. Het kuilgras was vermengd met delen kunststof folie en stukken kunststof net.
Op het perceel en de weilanden ernaast en erachter waren meerdere materialen met scherpe randen en uitsteeksels (metalen pennen, plaatmateriaal, een oude aanhangwagen, metalen balken, metalen hekken, houten pallets) waar de dieren zich aan kunnen verwonden.
Op het erf op de
[adres 6]werden ongeveer 13 runderen en 4 kalveren gehouden tussen verschillende materialen (metaal hekwerk, metaal plaatwerk, betonnen balken, houten balken en planken, pallets, golfplaten, bouwmaterialen of bouwafval, tractoren, kraan, landbouwmachines of delen daarvan) waaraan zij zich kunnen verwonden.
Er lagen verder 2 grote bergen van rollen kuilgras. Van meerdere rollen was de beschermende folie stuk en deels verdwenen. Meerdere runderen liepen door het kuilgras en bevuilden dit met mest en urine. Enkele runderen aten van dit vervuilde kuilgras. Het kuilgras was vermengd met delen kunststof folie en stukken kunststof net, houten planken en resten van metaal hekwerk.
Naar aanleiding van vorenstaande bevindingen heeft verweerder appellant de last onder bestuursdwang van 20 maart 2013 opgelegd. Daarbij heeft verweerder drie maatregelen opgelegd die appellant voor 23 maart 2013 moet hebben uitgevoerd. Appellant moet alle scherpe en uitstekende delen waar dieren zich aan kunnen verwonden zodanig verwijderen dan wel af te zetten dat deze geen verwondingen of beschadigingen bij de dieren kunnen veroorzaken. Appellant moet deze situatie in de toekomst handhaven. Voorts moet appellant er voor zorgen dat de dieren die buiten in de percelen worden gehouden zodanig de beschikking hebben over voer dat op een zodanige wijze wordt verstrekt dat het niet wordt bevuild door plastic of mest of andere zaken die schadelijk kunnen zijn voor de diergezondheid. Tevens dient appellant het voer te ontdoen van plastic. Tot slot dient appellant zorg te dragen dat de dieren te allen tijde over een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en leeftijd geschikt voeder kunnen beschikken zodat ze in goede gezondheid blijven en aan hun voedingsbehoefte wordt voldaan. Dit voer moet te allen tijde goed toegankelijk zijn voor de dieren.
Bij hercontroles op 25, 26 en 27 maart 2013 is er, blijkens genoemd toezichtrapport, ten aanzien van deze locaties geconstateerd dat deze ten dele waren opgeruimd maar nog niet volledig was voldaan aan de maatregelen die bij de last van 20 maart 2013 aan appellant waren opgelegd.
Op 29 maart 2013 zijn de locaties aan de [adres 1] en de [adres 6] in orde bevonden. Op 2 april 2013 zijn de locaties [adres 5] en de [adres 3] in orde bevonden.
2.4
Tijdens een hercontrole op 27 mei 2013 op het bedrijf van appellant hebben de toezichthouders van de NVWA blijkens het toezichtrapport hercontrole GWWD van 27 mei 2013 de volgende constateringen – samengevat weergegeven – gedaan.
Aan de
[adres 4]werden zes schapen en vijf runderen gehouden in een weiland vol met uitsteeksels en scherpe randen van beschadigde metalen hekwerken waaraan de dieren zich konden verwonden. Het perceel was niet op de juiste wijze afgehekt.
Op het weiland aan de
[adres 1]zijn geen afwijkende zaken aangetroffen.
In het weiland aan de
[adres 5]werden ongeveer 100 schapen en lammeren gehouden. In het weiland en door het voer lagen meerdere stukken kunststof afdekfolie, stukken kunststof strotouw en stukken kunststof net.
In het weiland aan de
[adres 6]werden naar schatting twaalf tot vijftien dieren gehouden. In dit weiland en door het voer lagen meerdere stukken afdekfolie en stukken kunststof net.
In de veterinaire verklaring van 27 mei 2013 heeft de toezichthoudend dierenarts onder meer te kennen gegeven dat de gezondheid en het welzijn van de dieren van appellant is benadeeld. De runderen en schapen kunnen zich verwonden aan de scherpe en uitstekende delen. De plastic folie, touwtjes en ander plastic voorwerpen kunnen door de dieren worden opgenomen en tot inwendig letsel leiden. Ook kunnen de dieren verstrikt raken in de touwtjes wat ook letsel tot gevolg kan hebben. De runderen beschikten niet over geschikt voer zonder verontreiniging.
Bij besluit van 30 mei 2013 heeft verweerder appellant een last onder bestuursdwang opgelegd. Daarbij heeft verweerder aan appellant twee maatregelen opgelegd. Deze maatregelen houden in dat appellant alle scherpe en uitstekende delen, waar dieren zich aan kunnen verwonden, zodanig verwijdert, afschermt dan wel repareert dat deze geen verwondingen/beschadigingen bij de dieren kunnen veroorzaken en dat hij er voor dient te zorgen dat de dieren altijd over geschikt voeder kunnen beschikken welk voeder niet is vermengd met delen kunststof folie, kunststof net en kunststof touw. Deze maatregelen moet appellant voor 3 juni 2013 hebben uitgevoerd.
3. Appellant heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van overtredingen van de Gwd en het Bwp. Volgens appellant waren de dieren in goede gezondheid, hadden ze beschikking over voldoende voer en drinkwater en was er geen sprake van verwaarlozing van de dieren. De dieren werden elke dag gecontroleerd. Vanwege de vorst was de waterleiding bevroren. Appellant twijfelt aan de deskundigheid van de dierenarts en aan de oprechtheid van de toezichthouders. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de last van 13 maart 2013 niet kon worden opgelegd omdat op grond van de Flora- en Faunawet het verboden is om in het broedseizoen de rust te verstoren. Verweerder heeft daarom ten onrechte de maatregel opgelegd dat appellant het weilanden vrij moest maken van alle uitsteeksels en scherpe randen. Appellant kon deze werkzaamheden, zonder schending van de Flora- en Faunawet, immers niet uitvoeren. Voorts stelt appellant dat hij wel degelijk de administratie van de verleende medische zorg aan zijn dieren heeft bijgehouden.
Ter zitting heeft appellant aangevoerd dat de dieren het plastic tussen het voer niet zullen opeten en, als ze dat al doen, de dieren het zullen uitscheiden.
4. Het College overweegt als volgt.
Het College volgt appellant niet in zijn stelling dat geen sprake is geweest van overtredingen van de Gwd en het Bwp. Verweerder heeft deze overtredingen vastgesteld op basis van de hiervoor samengevat weergegeven bevindingen in genoemde toezichtrapporten van 10 februari 2013, 25 februari 2013, 8 april 2013 en 27 mei 2013. Deze bevindingen worden ondersteund door voornoemde diergeneeskundige verklaringen en foto’s van de aangetroffen situatie. Uit deze stukken leidt het College af dat zorgvuldig en gedetailleerd onderzoek is gedaan. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet het College geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van genoemde toezichtrapporten en de diergeneeskundige verklaring of aan de wijze waarop deze bevindingen tot stand zijn gekomen. Appellant heeft slechts gesteld dat de dieren goed worden verzorgd, dat er voldoende voer en water was, dat er geen sprake was van verwaarlozing van de dieren, maar hij heeft deze stellingen niet onderbouwd. Evenmin heeft hij onderbouwd waarom hij aan de deskundigheid van de dierenarts twijfelt en aan de integriteit van de toezichthouders. Naar het oordeel van het College missen deze stellingen dan ook overtuigingskracht en kunnen niet tot de conclusie te leiden dat de bevindingen, zoals deze zijn neergelegd in de toezichtrapporten en in de diergeneeskundige verklaringen, onjuistheden bevatten.
Met zijn stelling dat verweerder ten onrechte de maatregelen met betrekking tot het opruimen van de weilanden heeft opgelegd, doelt appellant op artikel 11 van de Flora- en Faunawet dat, voor zover hier van belang, een verbod bevat om nesten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort te beschadigen, te vernielen of te verstoren.. Daargelaten of dit verbod op deze percelen ten tijde van het opleggen van de last van toepassing was, is het College van oordeel dat appellant ook op een andere manier aan de maatregelen die bij die last waren opgelegd had kunnen voldoen. Appellant had immers, zonder nesten te beschadigen, vernielen of verstoren, de dieren van die percelen kunnen wegvoeren naar een andere perceel, waar geen uitsteeksels en scherpe randen van metalen materialen op het weiland lagen.
De stelling van appellant dat hij een register aangaande de verleende medische zorg aan zijn dieren heeft bijgehouden, waarbij appellant wijst op twee brieven van 1 november 2013 van het instituut Verificatie Instituut Kwaliteitssystemen en daarbij twee verstrekte certificaten, een rapportage van 17 oktober 2013 van het CBD en een logboek en behandelplannen, leidt het College niet tot het oordeel dat verweerder ten onrechte bedoelde maatregel heeft opgelegd. Naast het feit dat (de echtgenote van) appellant blijkens het toezichtrapport van
10 februari 2013 tijdens de controle op 4 februari 2013 en blijkens het toezichtrapport van
8 april 2013 tijdens de controle op 12 maart 2013 te kennen heeft gegeven niet over een dergelijk register te beschikken, zien de overgelegde stukken op een periode nadat de last met deze maatregel is opgelegd, of betreffen het stukken (logboeken) van de behandelend dierenarts van appellant. Uit geen van deze stukken blijkt dat appellant ten tijde van het opleggen van de last van 13 maart 2013 een register als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Bwp bijhield. De maatregel is dan ook terecht opgelegd.
Gelet op het vorenstaande is het College van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant de bij de lasten genoemde wettelijke bepalingen heeft overtreden. Verweerder was derhalve bevoegd tot het opleggen van deze lasten. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder daarvan in dit geval had behoren af te zien is niet gebleken. Verweerder heeft dan ook terecht alle lasten onder bestuursdwang opgelegd.
De slotsom is dat de beroepen, voor zover de beroepen zich richten tegen de lasten onder bestuursdwang, ongegrond zijn.
5. Ten aanzien van de kostenbeschikking van 12 augustus 2013 overweegt het College als volgt.
5.1
Volgens verweerder was bij de hercontrole van 11 februari 2013 niet voldaan aan de maatregel die betrekking heeft op de huisvesting en de voedsel- en watervoorziening van de runderen zoals opgelegd bij de last van 5 februari 2013 en was bij de hercontrole op 20 maart 2013 niet voldaan niet aan de maatregelen die bij de last van 13 maart 2013 waren opgelegd.
Verweerder heeft daarop besloten om de maatregelen, genoemd in de last, te laten uitvoeren. Ter uitvoering van de last van 5 februari 2014 zijn op 11 februari 2013 24 runderen meegenomen. Ter uitvoering van de last van 12 maart 2013 zijn op 20 en 21 maart 2013 herstelwerkzaamheden op de locaties aan de [adres 4] en [adres 1] uitgevoerd.
Met verweerder is het College van oordeel dat uit de constateringen, zoals verwoord in het toezichtrapport van 25 februari 2013 welke constateringen zijn bevestigd bij de veterinaire verklaring van 12 februari 2013, blijkt dat appellant geen dan wel onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de last van 5 februari 2013. De situatie van de dieren was veeleer verergerd. Voorts is het College met verweerder van oordeel dat uit de constateringen, zoals verwoord in het toezichtrapport van 8 april 2013 blijkt dat appellant onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de last van 13 maart 2013.
Naar het oordeel van het College heeft appellant deze bevindingen niet gemotiveerd betwist. Verweerder kon en mocht de 24 runderen dan ook in beslag nemen en opslaan en heeft kunnen overgaan tot het laten uitvoeren van de herstelwerkzaamheden op 20 en 21 maart 2013.
5.2
Bij de kostenbeschikking van 12 augustus 2013 heeft verweerder kosten ter uitvoering van de lasten van 5 februari 2013 en 13 maart 2013 ter hoogte van € 35.200,48 bij appellant in rekening gebracht.
Verweerder heeft dit bedrag met stukken en met de nadere schriftelijke toelichting van 24 september 2014 onderbouwd. Appellant heeft de uitvoering van de maatregelen en een aantal posten en de hoogte van bepaalde kosten bij verschillende brieven gemotiveerd betwist.
Dienaangaande overweegt het College als volgt.
5.3
Voor zover appellant heeft willen betogen dat verweerder niet in redelijkheid de kosten van de opvang van de dieren bij hem in rekening kon brengen omdat volgens appellant de dieren slecht verzorgd zijn, nu er een rund in de opvang is overleden, biedt dit geen grondslag voor de conclusie dat verweerder de runderen niet in beslag had mogen nemen en had mogen opslaan dan wel de kosten daarvan niet bij appellante in rekening had kunnen brengen. Na laboratoriumonderzoek is vastgesteld dat het betreffende rund, dat na elf dagen in de opvang te hebben verbleven, plotseling is overleden, is gestorven aan uitdroging, slag in de darmen en dat er aanwijzingen waren voor darmontsteking door virusinfectie. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de dood het gevolg is geweest van de verzorging van het rund in de opvang.
5.4
Voorts stelt het College vast dat sprake is van een dubbeltelling bij de kostenpost 'bedrijfsverzorging AB'. Het bedrag - € 2.155,- (materiaal [naam 2] B.V.) - is ten onrechte twee maal bij appellant in rekening gebracht. Tussen partijen is niet meer in geschil dat dit bedrag in mindering moet worden gebracht op de kosten die bij appellant in rekening zijn gebracht.
5.5
Evenmin is meer in geschil dat sprake is van nog een dubbeltelling bij de kostenpost 'bedrijfsverzorging AB'. Verweerder heeft te kennen gegeven dat het bedrag € 5.156,19 - dat bestaat uit de facturen van [naam 3] (€ 4.877,85 en € 146,34) en van [naam 4] (€ 132,-) - ten onrechte twee maal in rekening is gebracht bij appellant. Evenwel is het College met appellant van oordeel dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat de bedragen, vermeld in het overzicht te verhalen kosten, blijkens de onderliggende facturen inclusief BTW zijn. Dit betekent dat de bedragen € 159,72 (factuur [naam 4] inclusief BTW) en € 6.079,27 (factuur [naam 3] inclusief BTW) in mindering moeten worden gebracht op de kosten die bij appellant in rekening zijn gebracht.
5.6
Appellant stelt dat de transportkosten te hoog zijn en daarom niet bij hem in rekening mogen worden gebracht. Naar het oordeel van het College treft deze stelling geen doel. Verweerder heeft gemotiveerd uiteen gezet hoeveel uren gemoeid zijn geweest met het transport, welke bedrijven het transport hebben verzorgd en wat het uurtarief was. Dat deze bedrijven verschillende uurtarieven hanteren en op verschillende locaties gevestigd zijn, leidt niet tot het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid deze kosten bij appellant in rekening mocht brengen.
5.7
Hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd tegen de kostenbeschikking leidt het College evenmin tot het oordeel dat deze kosten niet bij hem in rekening mogen worden gebracht. Hetgeen appellant heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn stellingen ten aanzien van de dierenartskosten, kosten van het taxatierapport en kosten van bedrijfsverzorging AB, acht het College onvoldoende voor de conclusie dat verweerder deze kosten ten onrechte of tot een te hoog bedrag in rekening heeft gebracht.
6. Gelet op al het vorenstaande concludeert het College tot ongegrondverklaring van de beroepen AWB 13/384 en 13/679. Het beroep AWB 13/382 is gegrond voor zover het zich richt tegen de kostenbeschikking van 12 augustus 2013. Het College vernietigt dit besluit. Het College ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en stelt het bedrag dat bij appellant in rekening moet worden gebracht vast op € 26.806,49 (€ 35.200,48 verminderd met 2.155,- , € 6.079,27 en € 159,72 = € 8.393,99), te verminderen met het reeds door appellant betaalde bedrag.
7. Het College veroordeelt verweerder in de door appellant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
- verklaart de beroepen AWB 13/383, 13/384 en 13/679 ongegrond;
- verklaart het beroep AWB 13/382 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 12 augustus 2013;
  • stelt het in de kostenbeschikking van 12 augustus 2013 in rekening te brengen bedrag vast op € 26.806,49, te verminderen met het reeds betaalde bedraag;
  • draagt verweerder op het in zaak AWB 13/382 betaalde griffierecht van € 160,- aan appellant te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 954,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Dijt, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2015.
w.g. E. Dijt w.g. P.M. Beishuizen