3.3AVR heeft hoger beroepsgronden aangevoerd met betrekking tot (de hoogte van) het eenmalig bedrag voor kavel A7. Gelet op de vorenstaande conclusie dat de Regeling eenmalig bedrag kavel A7 in deze procedure niet exceptief wordt getoetst, komt het College niet toe aan een bespreking van deze hoger beroepsgronden.
3.4.1AVR heeft aangevoerd dat de minister de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten wegens het niet storten van de waarborgsom. Het eisen van een waarborgsom is volgens AVR in strijd met de wet. In artikel 6, tweede lid, van het Frequentiebesluit (oud; Stb. 1998, 638; hierna: Fb) zijn limitatief de eisen opgesomd die bij een ministeriële regeling kunnen worden gesteld aan aanvragers van een frequentievergunning die op basis van een vergelijkende toets wordt verleend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eis van het storten van de waarborgsom hier niet in strijd is met het Fb, omdat deze eis direct verband houdt met de financiële positie van de aanvrager (artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Fb). Deze vlieger gaat voor de aanvraag van AVR niet op. AVR heeft een gezond bedrijfsplan ingediend, op basis waarvan zij verwacht aan het einde van de rit een positief rendement te behalen. Maar dan wel op basis van het onderbouwde voorbehoud dat zij geen eenmalig bedrag zal betalen. Om te stellen dat een waarborgsom kan worden geëist op een bedrag, waarvan de aanvrager juist stelt het niet verschuldigd te zijn, is het omkeren van de feiten. Het gaat om de situatie waarbij slechts één serieuze gegadigde zich voor een kavel meldt en met een onafhankelijk deskundigenrapport onderbouwt dat de berekening van het eenmalig bedrag voor de bewuste kavel geen stand kan houden. Het zonder onderbouwing stellen dat de eis van de waarborgsom kan worden gebracht onder artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b, Fb getuigt van een onvoldoende draagkrachtige motivering van zowel de minister als van de rechtbank. Het eisen van een waarborgsom kan evenmin onder één van de overige eisen van artikel 6, tweede lid, van het Fb worden gebracht. Daar komt bij dat het Fb ook geen basis biedt voor het eisen van zekerheidsstelling vooraf, dat wil zeggen op het moment van het indienen van de aanvraag. Ook artikel 8, vierde lid, van het Fb biedt volgens AVR geen grondslag voor het eisen van een waarborgsom. Deze bepaling biedt alleen een grondslag voor zekerheidsstelling dat een financieel bod gestand wordt gedaan en niet voor het eenmalig bedrag.
3.4.2De minister stelt zich op het standpunt dat hij ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Fb eisen mag stellen welke betrekking hebben op de financiële positie van de aanvrager. Dat de aanvrager een waarborgsom dient te storten of een bankgarantie dient te stellen heeft als doel om aanvragers die niet beschikken over voldoende middelen uit te sluiten van de verdeling. Hiermee wordt zeker gesteld dat frequenties optimaal worden gebruikt. AVR heeft geen gronden aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat het vierde lid van artikel 8 van het Fb niet uitputtend is bedoeld. De minister concludeert dat geen sprake is van strijd met het Fb.
3.4.3Volgens vaste jurisprudentie kan aan een algemeen verbindend voorschrift slechts verbindende kracht worden ontzegd indien de door de betrokken regelgever gemaakte keuzen strijdig moeten worden geacht met een hogere - algemeen verbindende - regeling dan wel indien met inachtneming van de beoordelingsvrijheid van de regelgever, en derhalve met terughoudendheid toetsend, geoordeeld moet worden dat het voorschrift een toetsing aan de algemene rechtsbeginselen niet kan doorstaan.
Naar het oordeel van het College valt uit de tekst noch de toelichting bij de artikelen 4, 6 en 8 van het Fb af te leiden dat geen waarborgsom zouden mogen worden verlangd van een aanvrager bij het indienen van de aanvraag. Hiervoor is al overwogen dat de hoogte van het eenmalig bedrag, waaraan de waarborgsom is gerelateerd, in deze procedure niet aan de orde kan komen. Het College ziet voorts geen grond voor het oordeel dat de hoogte van de waarborgsom niet zou mogen worden gerelateerd aan het eenmalig bedrag. De waarborgsom heeft als doel om zeker te stellen dat de aanvrager (ten minste een deel van) het eenmalig bedrag kan betalen. Het gaat hier dus om een eis die betrekking heeft op de financiële positie van de aanvrager. Artikel 8, vierde lid, van het Fb staat niet in de weg aan de mogelijkheid van zekerheidsstelling voor het eenmalig bedrag, nu deze bepaling artikel 6, tweede lid, van het Fb niet begrenst. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat artikel 6 van de Regeling aanvraag niet in strijd is met de artikelen 6 en 8 van het Fb en niet buiten toepassing hoeft te worden gelaten.
3.5.1AVR heeft voorts aangevoerd dat de eis om het financieel instrument te verwerken in het bedrijfsplan in strijd is met de wet. In de eerste plaats is deze eis in de Regeling aanvraag nergens gesteld. Uit artikel 3, vijfde lid, van de Regeling aanvraag volgt niet dat een aanvrager niet mag afwijken van het model bedrijfsplan. Het model maakt het ook mogelijk om kolommen anders in te vullen, dan wel open te laten. De artikelen 6 en 8 van het Fb bieden evenmin een juridische basis voor de stelling dat sprake is van een verzuim. Voor wat betreft artikel 6, tweede lid, van het Fb, AVR heeft de financiële positie in de aanvraag compleet en uitputtend onderbouwd en het eenmalig bedrag daarin bewust niet verwerkt, omdat in dat geval een aanzienlijk negatief rendement ontstaat en de minister in de aanvraag meteen zou afwijzen op de grond dat het bedrijfsplan geen positief rendement toont. Het besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen is bovendien in strijd met artikel 14, tweede lid, van de Regeling aanvraag, omdat de minister pas wanneer de vergelijkende toets plaatsvindt aan de beoordeling van het rendement en de afschrijving van het financieel instrument kan toekomen.
3.5.2De minister stelt zich op het standpunt dat het niet opnemen van het eenmalig bedrag in het bedrijfsplan kan leiden tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag. De minister verwijst hiertoe naar artikel 8, vierde lid, in samenhang met artikel 3, vijfde lid, van de Regeling aanvraag. In het model bedrijfsplan is dwingend voorgeschreven dat het eenmalig bedrag moet worden verwerkt. Het weglaten van in te vullen tabellen of het niet invullen van tabellen is niet toegestaan.
3.5.3Het College is van oordeel dat de eis om het eenmalig bedrag in het bedrijfsplan op te nemen een eis is die betrekking heeft op financiële positie van de aanvrager als bedoeld in artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Fb. Anders dan AVR lijkt te veronderstellen is artikel 3, vijfde lid, van de Regeling aanvraag imperatief gesteld. Dit artikel bepaalt dat een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het in bijlage 1 opgenomen model en vergezeld gaat van de gegevens en bescheiden, bedoeld in de bij de regeling behorende bijlagen. In bijlage 4 is uitgewerkt welke gegevens en bescheiden moeten worden aangeleverd in verband met het bedrijfsplan. Daarbij wordt verwezen naar bijlage A, waarin is opgenomen dat de aan de toekomstgerichte financiële overzichten ten grondslag liggende informatie correct, volledig en realistisch dienen te zijn. Voorts wordt daar ingegaan op de grondslagen voor de waardering van het cijfermateriaal, het financieel instrument (eenmalig bedrag), het financieel bod en het volledige gebruik van de frequentieruimte en is vermeld dat deze grondslagen dwingend zijn voorgeschreven. Hieruit volgt dat AVR gehouden was het eenmalig bedrag in het bedrijfsplan te verwerken. Nu AVR dit niet heeft gedaan, voldeed de aanvraag niet aan artikel 3, vijfde lid, van de Regeling. De hoger beroepsgrond faalt.
3.6.1AVR betoogt dat de rechtbank Radio Unique ten onrechte heeft toegelaten als partij, omdat Radio Unique geen belanghebbende is. Radio Unique heeft geen waarborgsom, geen eenmalig bedrag en geen financieel bod betaald. Radio Unique heeft zich aldus volledig gediskwalificeerd voor de vergelijkende toets; zij heeft geen direct of afgeleid commercieel belang.
3.6.2Het College is van oordeel dat AVR geen belang heeft bij een beoordeling van deze hoger beroepsgrond. Radio Unique is immers geen partij in hoger beroep en ook niet door het College als partij in de hoger beroepsprocedure uitgenodigd. Het College heeft dus geen kennis genomen van haar standpunt.