ECLI:NL:CBB:2014:56

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
14 februari 2014
Zaaknummer
AWB 12/299
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bestuurlijke boete opgelegd op grond van de Meststoffenwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Economische Zaken tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 25 januari 2012 een bestuurlijke boete van € 17.191,50 had opgelegd aan [naam] wegens overtreding van de Meststoffenwet. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had geoordeeld dat [naam] niet voldeed aan de derogatievoorwaarden en verlaagde de boete tot € 12.067,--. De staatssecretaris ging in hoger beroep, waarbij hij zich richtte op de berekening van de boete en stelde dat de rechtbank ten onrechte geen onderscheid had gemaakt tussen mest afkomstig van graasdieren en staldieren. De staatssecretaris voerde aan dat de verhoogde gebruiksnorm van 250 kg stikstof per hectare alleen van toepassing is op mest van graasdieren, terwijl voor staldierenmest de reguliere norm van 170 kg stikstof geldt. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde dat de rechtbank inderdaad ten onrechte geen rekening had gehouden met dit onderscheid en vernietigde de eerdere uitspraak voor zover het de hoogte van de boete betreft. Na een nieuwe berekening, waarbij de boete werd vastgesteld op € 12.765,--, werd de uitspraak gedaan. De staatssecretaris had de boete opnieuw berekend, rekening houdend met de overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke mest en de fosfaatgebruiksnorm. Het College concludeerde dat de berekening van de staatssecretaris niet was betwist en stelde de boete vast op het door de staatssecretaris berekende bedrag. Er werd geen proceskostenveroordeling in hoger beroep opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 12/299
16005

Uitspraak op het hoger beroep van:

de
Staatssecretaris van Economische Zaken, appellant (hierna: de staatssecretaris),
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 januari 2012in het geding tussen de staatsecretaris
en

[naam], te [woonplaats].

gemachtigde van de staatsecretaris: mr. B. Raven
gemachtigde van [naam]: P.J. Houtsma

Procesverloop in hoger beroep

Bij brief van 6 maart 2012 heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 januari 2012 (ECLI:NL:RBSGR:2012:1059).
Bij brief van 27 april 2012 heeft de heer [naam] een reactie op het hoger beroepschrift ingediend.
Op 20 november 2013 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. [naam] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Grondslag van het geschil

1.
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.1
De staatssecretaris heeft aan [naam] bij besluit van 11 februari 2011 een bestuurlijke boete van € 17.191,50 opgelegd wegens overtreding van artikel 7 van de Meststoffenwet (hierna: Msw) in het jaar 2009. Daarbij is uitgegaan van overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke mest met 1594 kg en overschrijding van de fosfaatgebruiksnorm met 1097 kg. Het daartegen gerichte bezwaar is bij besluit van
8 juni 2011 ongegrond verklaard

De uitspraak van de rechtbank

2.
De rechtbank heeft overwogen dat niet gebleken is dat [naam] niet heeft voldaan aan de derogatievoorwaarden, zoals genoemd in de artikelen 25 tot en met 27 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: Uitvoeringsregeling), zodat voor hem de verhoogde gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen van 250 kilogram stikstof per hectare per jaar van toepassing was. Met name het voldoen aan de gebruiksnormen is in deze artikelen niet met zoveel woorden als voorwaarde terug te vinden. Bovendien is in het wettelijk voorschrift geen duidelijke, voorzienbare en kenbare bepaling opgenomen die stelt dat de gebruiksnorm wordt verlaagd als de eerder toegekende verhoogde norm wordt overschreden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 juni 2011 vernietigd, het primaire besluit van 11 februari 2011 herroepen en de boete vastgesteld op € 12.067,-- . Bij de berekening van de boete is uitgegaan van een gebruiksnorm van 250 kg voor (alle) dierlijke mest.

De beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1 Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit
het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de
inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
3.2 De staatssecretaris heeft aanvankelijk tegen de uitspraak van de rechtbank ingebracht
dat ten onrechte is geoordeeld dat het voldoen aan de gebruiksnormen geen voorwaarde is
voor derogatie en dat de verlaging van de verhoogde gebruiksnorm bij overschrijding van die
gebruiksnorm niet duidelijk, voorzienbaar en kenbaar in de wettelijke voorschriften zou zijn
opgenomen. Bij brief van 25 september 2013 heeft de staatssecretaris het hoger beroep deels
ingetrokken. Het hoger beroep richt zich thans uitsluitend tegen de berekening van de boete. De staatssecretaris heeft in dat kader aangevoerd dat de derogatienorm weliswaar van toepassing is, maar uitsluitend voor zover er sprake is van dierlijke meststoffen afkomstig van graasdieren, gelet op het bepaalde in artikel 24, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling. Dat betekent dat voor een hectare tot het bedrijf behorende landbouwgrond alleen de norm van 250 kg stikstof geldt, indien deze hectare wordt bemest met graasdierenmest. [naam] heeft echter ook staldierenmest gebruikt op zijn grond. Voor staldierenmest geldt de reguliere norm van 170 kg stikstof per hectare. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de boete ten onrechte dit onderscheid niet gemaakt. De boete is derhalve te laag vastgesteld.
3.3 Het College stelt voorop dat het geschil in hoger beroep zich beperkt tot bovenstaand punt. Aan de reactie van [naam] van 27 april 2012 dat ten onrechte bij de vaststelling van de tot het bedrijf behorende landbouwgrond 7,5 hectare niet is meegerekend en dat de boete ten onrechte niet is gematigd, gaat het College voorbij. Het hoger beroep van de staatssecretaris heeft hierop geen betrekking en [naam] heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Het instellen van incidenteel hoger beroep (artikel 8:110 van de Algemene wet bestuursrecht) is, gelet op het in 3.1 genoemde overgangsrecht, in deze zaak niet mogelijk.3.4 Op grond van de hier relevante regelgeving bedraagt de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 8, onderdeel a, en artikel 9, eerste lid, van de Msw 170 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. In het tweede lid van artikel 9 is bepaald dat bij ministeriële regeling een hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen kan worden vastgesteld. In artikel 24, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling, zoals dit luidde ten tijde hier van belang, is bepaald dat de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van de wet, 250 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond is, indien wordt voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 25 tot en met 27. In artikel 24, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling is bepaald dat de in het eerste lid bedoelde gebruiksnorm uitsluitend van toepassing is op dierlijke meststoffen afkomstig van graasdieren.
In artikel 57, eerste lid, van de Msw is, voor zover hier van belang, bepaald dat ingeval van overtreding van artikel 7 de bestuurlijke boete € 7,-- bedraagt per kilogram stikstof waarmee de in artikel 8, onderdeel a, bedoelde gebruiksnormen voor dierlijke meststoffen is overschreden. Ingevolge artikel 57, derde lid, van de Msw geldt, indien zowel de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen als de fosfaatsgebruiksnorm is overschreden, een tarief van € 5,50 voor de kilogrammen fosfaat overeenkomend met het aantal kilogrammen stikstof waarmee de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is overschreden.
3.5 Het College is van oordeel dat, gelet op het bepaalde in artikel 24, tweede lid, van Uitvoeringsregeling, in de uitspraak van de rechtbank ten onrechte geen rekening is gehouden met het onderscheid tussen graas- en staldierenmest. De in de uitspraak vastgestelde boete is derhalve op onjuiste wijze berekend nu daarin ook voor staldierenmest de verhoogde gebruiksnorm is gehanteerd. De conclusie is dat het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond is. Het College zal de uitspraak, voor zover het de hoogte van de vastgestelde boete betreft, vernietigen en de boete op een ander bedrag vaststellen.
Ter zitting heeft de staatssecretaris een nieuwe berekening van de boete overgelegd. Bij die berekening is niet alleen de verhoogde gebruiksnorm uitsluitend voor graasdierenmest toegepast, maar is tevens een verdere verlaging toegepast van de oorspronkelijke boete vanwege het ten onrechte meetellen van mest afkomstig van uitgeschaarde dieren. De mest afkomstig van deze dieren, die werden gehouden op landbouwgrond die niet tot het bedrijf van appellant wordt gerekend, is buiten de nieuwe berekening gelaten. Rekening houdend met die correcties komt de boete op € 12.765,--, daarbij uitgaande van een overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke mest met 1030 kg stikstof en een overschrijding van de fosfaatgebruiksnorm met 1010 kg fosfaat.
Appellant heeft tegen die berekening ingebracht dat het land waar de desbetreffende dieren op werden gehouden wel gerekend moet worden tot zijn bedrijf, hetgeen zou moeten leiden tot een verdergaande verlaging van de boete. Deze stelling kan niet slagen, omdat gelet op hetgeen in 3.3. is overwogen het aantal hectares behorend tot het landbouwbedrijf van appellant in hoger beroep niet ter discussie staat. Nu voor het overige de door de staatssecretaris ingebrachte berekening niet is betwist, zal het College de boete vaststellen op het door de staatssecretaris berekende bedrag.
4.
Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het de hoogte van de boete betreft;
  • stelt de hoogte van de boete vast op € 12.765,--. (zegge: twaalfduizendzevenhonderdvijfenzestig euro);
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 8 juni 2011 voor zover vernietigd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, mr. E. Dijt en mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van mr. A.G.J. van Ouwerkerk, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2014.
w.g. R.R. Winter w.g. A.G.J. van Ouwerkerk