ECLI:NL:CBB:2014:5

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
AWB 10/1090
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van rechtspersoon wegens gebreken in belastingaangifte en jaarrekening

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om de ontbinding van de rechtspersoon J[naam] B.V. door de Kamer van Koophandel, vanwege het niet voldoen aan de verplichtingen omtrent de vennootschapsbelasting en het openbaar maken van jaarrekeningen. De Kamer van Koophandel heeft op 15 juli 2010 besloten om appellante te ontbinden, waarna appellante bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd op 3 september 2010 ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij het College.

De feiten zijn door partijen niet betwist. J[naam] B.V. was sinds 11 januari 1994 ingeschreven in het handelsregister, maar had over de boekjaren vanaf 2006 geen aangifte vennootschapsbelasting gedaan en de jaarrekeningen na 2004 niet gedeponeerd. De ontbinding vond plaats op basis van artikel 2:19a van het Burgerlijk Wetboek, dat de ontbinding van een rechtspersoon voorschrijft wanneer deze langer dan een jaar in gebreke blijft met de openbaarmaking van de jaarrekening of het doen van aangifte voor de vennootschapsbelasting.

Appellante voerde in beroep aan dat de belastingdienst haar uitstel had verleend voor het deponeren van de jaarstukken. Het College oordeelde echter dat de belastingdienst niet bevoegd is om dergelijk uitstel te verlenen en dat appellante niet had aangetoond dat er daadwerkelijk uitstel was verleend. Het College concludeerde dat aan de voorwaarden voor ontbinding was voldaan en dat de Kamer van Koophandel terecht tot ontbinding was overgegaan.

De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van griffier mr. P.M. Beishuizen, en het beroep werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 10/1090

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2014 in de zaak tussen

J[naam] B.V., te [vestigingsplaats], appellante,

en

Kamer van Koophandel (vestiging Amsterdam), verweerster

(gemachtigde: mr. J.P.M. van der Ende).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2010 heeft verweerster appellante ontbonden.
Bij besluit van 3 september 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2014. Voor appellante is niemand verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1.
De volgende feiten zijn door partijen niet betwist en het College gaat van de juistheid van die feiten uit. Appellante staat sinds 11 januari 1994 ingeschreven in het handelsregister. Over de boekjaren vanaf 2006 heeft zij, ondanks aanmaning, langer dan een jaar geen aangifte vennootschapsbelasting gedaan. Zij heeft verder de jaarrekeningen na 2004 langer dan een jaar niet openbaar gemaakt door deponering bij verweerster. Verweerster heeft daarin aanleiding gevonden om appellante op grond van artikel 2:19a Burgerlijk Wetboek (BW) per 15 juli 2010 te ontbinden.
2.
Appellante voert in beroep aan dat de belastingdienst haar uitstel heeft verleend voor het deponeren van de jaarstukken. Zij erkent dat de belastingdienst haar aanmaningen heeft verzonden met betrekking tot de vennootschapsbelasting, maar dat de belastingdienst pas definitieve aanslagen zal opleggen na ontvlechting van het conglomeraat van rechtspersonen waarvan appellante deel uitmaakt.
3.1
Het College overweegt het volgende.
3.2.1
Artikel 2:19a, eerste lid, van het BW verplicht verweerster een bij haar ingeschreven rechtspersoon te ontbinden als haar is gebleken dat ten minste twee van de, voor zover hier van belang, volgende omstandigheden zich voordoen:
c. de rechtspersoon is ten minste een jaar in gebreke met de nakoming van de verplichting tot openbaarmaking van de jaarrekening of de balans en de toelichting overeenkomstig de artikelen 394, 396 of 397;
d. de rechtspersoon heeft ten minste een jaar geen gevolg gegeven aan een aanmaning als bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen tot het doen van aangifte voor de vennootschapsbelasting.
3.2.2
Ingevolge artikel 2:394, derde lid, van het BW moet een rechtspersoon uiterlijk dertien maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekening op de in lid 1 voorgeschreven wijze openbaar hebben gemaakt. Appellante erkent dat zij met die verplichting langer dan een jaar in gebreke is. Daaraan kan niet afdoen dat de belastingdienst, al aangenomen dat dit het geval is geweest, appellante uitstel heeft gegeven. De belastingdienst is immers niet bevoegd een dergelijk uitstel te verlenen.
3.2.3
Appellante erkent dat zij aanmaningen heeft ontvangen in verband met de heffing van vennootschapsbelasting en dat zij langer dan een jaar daaraan geen gevolg heeft gegeven. Ingevolge artikel 9, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan de belastinginspecteur pas een aanmaning versturen nadat de door hem gestelde termijn voor het doen van de aangifte is verstreken. Appellante heeft geen bewijs geleverd dat haar uitstel voor het doen van de aangifte is verleend. Het College gaat er daarom van uit dat haar een dergelijk uitstel niet is gegeven.
3.2.4
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat aan de materiële toepassingsvoorwaarden voor de ontbinding van appellante is voldaan. Verweerster is dan gehouden om tot de ontbinding over te gaan.
4.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, raadsheer, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2014.
w.g. R.C. Stam w.g. P.M. Beishuizen