In deze zaak heeft de Stichting Pensioenfonds Medewerkers Apotheken (PMA) hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin DNB (De Nederlandsche Bank N.V.) een heffing van € 120.466,- had opgelegd wegens doorlopende toezichtkosten over 2012. PMA betwistte de heffing, stellende dat DNB ten onrechte de maatstafgegevens van een ander pensioenfonds, Stichting Pensioenfonds Mediq (SPM), had betrokken bij de heffingsgrondslag. PMA stelde dat artikel 47 van het Uitvoeringsbesluit uitsluitend van toepassing is in geval van een juridische fusie, zoals bedoeld in artikel 2:309 BW, en dat er in dit geval geen sprake was van een fusie.
De rechtbank heeft het beroep van PMA ongegrond verklaard, maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde anders. Het College concludeerde dat de rechtbank een onjuiste uitleg had gegeven aan artikel 47 van het Uitvoeringsbesluit. Het College stelde vast dat de heffing niet kon worden doorberekend aan PMA, omdat er geen juridische fusie had plaatsgevonden. De heffing was dus onterecht opgelegd.
Het College vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van PMA gegrond. DNB werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen over de heffing, rekening houdend met de uitspraak van het College. Tevens werd DNB veroordeeld in de proceskosten van PMA, die op € 1.948,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 december 2014.