In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 10 december 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een taxichauffeur, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn chauffeurskaart door de Minister van Infrastructuur en Milieu. De intrekking was gebaseerd op een besluit van 5 augustus 2014, waarbij de chauffeurskaart met ingang van 8 augustus 2014 was ingetrokken. Verzoeker had eerder al een schorsing van dit besluit aangevraagd, die op 8 september 2014 was toegewezen tot zes weken na de beslissing op het bezwaar.
Na een besluit van 27 oktober 2014, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 10 december 2014 werd duidelijk dat verzoeker voldoet aan de voorwaarden voor een nieuwe chauffeurskaart, maar dat de verwerking en verzending van deze kaart enige tijd in beslag neemt. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was, aangezien verzoeker zijn werk als taxichauffeur niet kon uitoefenen en daardoor geen inkomen kon verwerven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat het bestreden besluit wordt geschorst totdat verzoeker een nieuwe chauffeurskaart heeft ontvangen, met een maximum van drie weken. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 974,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 december 2014.