ECLI:NL:CBB:2014:474

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
AWB 13/488
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake accountantstucht en verjaring van vorderingsrechten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de accountantskamer, waarin de klacht van appellanten, [naam 1] en [naam 2], tegen accountant [accountant AA] werd behandeld. De klacht betreft onbetaalde facturen die door [naam 1] zijn ontvangen van [accountant AA]. De appellanten stellen dat er onduidelijkheid is over de hoogte van de vordering, waarbij in een brief van 4 mei 2012 een bedrag van € 1.419,24 werd genoemd, terwijl in een e-mail van 9 juni 2012 een hoger bedrag van € 3.542,58 werd genoemd. De accountantskamer heeft de klacht ongegrond verklaard, omdat de accountant een verklaring heeft gegeven voor de verschillende bedragen, die volgens de accountantskamer niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 oktober 2014 heeft [naam 2] de grieven toegelicht, maar het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelt dat de grieven geen betrekking hebben op de oorspronkelijke klacht. Het College stelt vast dat de accountantskamer de klacht correct heeft beoordeeld en dat de appellanten niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun stellingen. Het College benadrukt dat het vorderingsrecht van [accountant AA] mogelijk verjaard is, maar dat dit een kwestie is voor de burgerlijke rechter of de Raad van Geschillen, en niet voor de tuchtrechtelijke procedure.

Uiteindelijk verklaart het College het hoger beroep ongegrond, en bevestigt daarmee de beslissing van de accountantskamer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 10 december 2014, en de beslissing is openbaar uitgesproken. De zaak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en documentatie in de relatie tussen accountants en hun cliënten, evenals de noodzaak om tuchtrechtelijke procedures zorgvuldig te volgen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/488
20150
Uitspraak van de meervoudige kamer van 10 december 2014 op het hoger beroep van:

[naam 1], te Boskoop, (hierna: [naam 1]) en

[naam 2], te [plaats], (hierna: [naam 2]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de accountantskamer van 31 mei 2013, gegeven op een klacht,
die bij brief van 15 november 2012 door appellanten is ingediend tegen
[accountant AA](hierna: [accountant AA]).

Procesverloop in hoger beroep

Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 31 mei 2013, met nummer 12/2421 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0375).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2014. Namens appellanten is [naam 2] verschenen. [accountant AA] is niet verschenen.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die als hier ingelast wordt beschouwd. Het College volstaat met het volgende.
1.2
[naam 1] heeft een aantal facturen van [accountant AA] onbetaald gelaten, welke deels een privéschuld van [naam 1] betreffen en deels een schuld van een vennootschap onder firma. Tussen [naam 1] en [accountant AA], althans het kantoor waaraan [accountant AA] is verbonden, wordt reeds geruime tijd gecorrespondeerd over (het uitblijven van) de betaling van die facturen.
1.3
Een incassoadvocaat heeft bij brief van 4 mei 2012 namens het kantoor van [accountant AA] aan [naam 1] meegedeeld dat de hoofdsom van de vordering op [naam 1] (de privéschuld) € 1.419,24 bedraagt. In een e-mail van 9 juni 2012 heeft [accountant AA] [naam 1] bedankt voor zijn toezegging om de privéschuld van € 3.542,58 te willen gaan betalen.

Uitspraak van de accountantskamer

2.1
De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, houdt in dat in de brief van 4 mei 2012 van de incassoadvocaat een ander bedrag is genoemd dan in de e-mail van [accountant AA] aan [naam 1] van 9 juni 2012 als privéschuld van [naam 1] is vermeld, dat het hogere bedrag van € 3.542,58 niet verschuldigd is en dat [accountant AA] omtrent deze schuld geen hoor- en wederhoor heeft toegepast. [naam 1] en [naam 2] hebben in dit verband aangevoerd dat uit het noemen van verschillende bedragen in voormelde brief en e-mail blijkt dat [accountant AA] zijn administratie niet op orde heeft.
2.2
In het bij de accountantskamer ingediende verweerschrift heeft [accountant AA] aangegeven dat bij het uit handen geven van de vordering aan de incassoadvocaat is verzuimd om daarin een post van € 2.123,34 mee te nemen. Dit betrof een post waarover al in 2004 en 2006 door zijn voorganger met [naam 1] is gecorrespondeerd en waarvan [naam 1] bij herhaling heeft toegezegd deze te zullen betalen. De post is abusievelijk niet meegenomen doordat deze op een afzonderlijke grootboekrekening was geparkeerd. Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer geoordeeld dat deze uitleg een afdoende verklaring vormt voor het noemen van de verschillende bedragen en dat dit er niet op wijst dat [accountant AA] tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De accountantskamer heeft de klacht ongegrond verklaard.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1 [naam 2] heeft ter zitting in hoger beroep verduidelijkt dat de klacht betrekking heeft op het noemen in de e-mail van 9 juni 2012 van een bedrag van € 3.542,58 als openstaande privéschuld, terwijl eerder, in de brief van 4 mei 2012, is aangegeven dat de schuld (in hoofdsom) € 1.419,24 bedroeg. Appellanten achten het vergeten van een post van € 2.123,34 door [accountant AA] onzorgvuldig en om die reden tuchtrechtelijk verwijtbaar.
3.2
In hoger beroep hebben appellanten allereerst aangevoerd dat de accountantskamer ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat [accountant AA] kopieën van facturen aan derden heeft verstrekt die anders zijn dan de originele facturen.
Het College stelt vast dat deze grief geen betrekking heeft op de oorspronkelijke klacht zoals hiervoor in 2.1 en 3.1 is weergegeven. De omvang van een tuchtprocedure wordt bepaald door de klacht zoals klager die heeft ingediend. Ingevolge vaste jurisprudentie van het College (zie onder meer de uitspraak van 15 juli 2009, www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:CBB:2009:BJ6534) is een latere aanvulling of uitbreiding van de klacht slechts aanvaardbaar wanneer wordt voldaan aan de fundamentele eisen van een behoorlijke tuchtprocedure, waaronder het verdedigingsbeginsel, die met zich brengen dat de accountant tegen wie de klacht is gericht voldoende in de gelegenheid wordt gesteld om op de aanvulling of uitbreiding van de klacht te reageren. Het College acht de onderhavige aanvulling, die eerst in hoger beroep is gedaan, niet toelaatbaar en zal deze daarom buiten beschouwing laten. De grief faalt reeds daarom.
3.3
Appellanten hebben in hoger beroep voorts aangevoerd dat de accountantskamer ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat [accountant AA] tijdens de zitting bij de accountantskamer heeft aangegeven dat voor het laatst werk is verricht in 2005/2006, voor welke werkzaamheden pas op 13 november 2012 notaspecificaties zijn overgelegd, alsmede dat de zaak in 2012 is uitbesteed aan een incassoadvocaat waarbij één van de posten een factuur uit 1998 betrof. Appellanten hebben in dit verband voorts aangevoerd dat het erom gaat dat [accountant AA] vorderingen opeist die reeds zijn verjaard. Appellanten achten dit onzorgvuldig.
Het College stelt vast dat ook deze grieven geen betrekking hebben op de oorspronkelijke klacht. Hiervoor geldt hetzelfde als hiervoor in 3.2 is overwogen.
Voor zover appellanten een uitspraak wensen over de vraag of het vorderingsrecht van [accountant AA] mogelijk is verjaard, zullen zij een geschil dienen voor te leggen aan de burgerlijke rechter en/of de Raad van Geschillen. Aan laatstgenoemde instanties is immers voorbehouden om tussen partijen bindend te oordelen over burgerrechtelijke geschillen inzake declaraties van accountants. De grieven falen derhalve.
3.4
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
3.5
De onderstaande beslissing op het hoger beroep berust op artikel 43, eerste lid, Wet tuchtrechtspraak accountants, en artikel 39 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

Beslissing

Het College:
- verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, mr. H. Bolt en mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. J.M.M. Bancken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2014.
w.g. M. Munsterman w.g. J.M.M. Bancken