ECLI:NL:CBB:2009:BJ6534

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/41
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtprocedure tegen accountant wegens vermeende partijdigheid en onzorgvuldigheid in jaarrekening

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, staat de tuchtprocedure tegen accountant A centraal. De klacht, ingediend door klager C, betreft de rol van A als accountant van de vennootschap D B.V. en de vermeende partijdigheid en onzorgvuldigheid bij de opstelling van de jaarrekening 2005. Klager stelt dat A verplicht is om vragen over de jaarrekening te beantwoorden en dat deze foutief is opgesteld, mede door continuïteitsproblemen. A heeft in zijn verdediging aangevoerd dat hij niet de accountant van D B.V. is, maar de belangen van een andere partij, de heer E, behartigt. Hij stelt dat hij de fundamentele beginselen van het accountantsberoep in acht heeft genomen.

De Raad van Tucht heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en A een schriftelijke berisping opgelegd. A heeft hiertegen beroep aangetekend bij het College. Tijdens de zitting op 19 mei 2009 zijn zowel A als klager verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het College heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de Raad van Tucht de klacht onjuist heeft weergegeven, met name het verwijt van partijdigheid in verband met de overnamebesprekingen. Het College heeft geoordeeld dat A niet onpartijdig heeft gehandeld en dat de klacht over klachtonderdeel 2 ongegrond moet worden verklaard.

Uiteindelijk heeft het College het beroep gegrond verklaard, de bestreden tuchtbeslissing vernietigd en A een schriftelijke waarschuwing opgelegd. De uitspraak is gedaan op 15 juli 2009, waarbij de griffier niet in staat was de uitspraak te ondertekenen. Deze zaak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid en objectiviteit in het accountantsberoep, evenals de rechten van klagers in tuchtprocedures.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/41 15 juli 2009
20120 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten
Raad van tucht Den Haag
Uitspraak in de zaak van:
A AA, te B, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te 's-Gravenhage (hierna: de raad van tucht), met kenmerk 1254/07.02, gewezen op 19 november 2007,
gemachtigde: mr. A.J. Raat, advocaat te Amsterdam.
1. De procedure
Bij brief, verzonden op 20 november 2007, heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van evenvermelde beslissing, gegeven op een klacht, op 8 januari 2007 door C (hierna: klager) ingediend tegen appellant.
Bij een op 18 januari 2008 ingediend beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De raad van tucht heeft bij brief van 15 februari 2008 de stukken als bedoeld in artikel 69 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (hierna: Wet AA) doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brieven van 15 maart 2008 en 11 mei 2009 heeft klager gereageerd op het beroepschrift.
Op 19 mei 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Klager is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door mr. H.C. Aalders-van Vuren, advocaat te Rotterdam.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de onderdelen 1 en 2 van de klacht gegrond verklaard. Klachtonderdeel 3 is ongegrond verklaard. Ter zake van de gegrond verklaarde klachtonderdelen heeft de raad van tucht aan appellant de maatregel van een schriftelijke berisping opgelegd.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
3. De beoordeling van het beroep
3.1 Appellant heeft als één van de beroepsgronden naar voren gebracht dat de raad van tucht de klacht onjuist heeft weergegeven door als klachtonderdeel 2 op te nemen het verwijt dat appellant niet onpartijdig zou zijn geweest ten tijde van de besprekingen over de overname van de aandelen in D B.V..
3.2 Het College stelt voorop dat de omvang van de tuchtprocedure wordt bepaald door de klacht zoals de klager die heeft ingediend. Ingevolge vaste jurisprudentie van het College (zie onder meer de uitspraak van 30 augustus 2001, AWB 00/254 en 00/306, <www.rechtspraak.nl>, LJN: AD2889) is aanvulling of uitbreiding van de klacht door de klager in de procedure bij de raad van tucht in beginsel aanvaardbaar, mits wordt voldaan aan de fundamentele eisen van een behoorlijke tuchtprocedure, waaronder het verdedigingsbeginsel, die met zich brengen dat de betrokkene voldoende in de gelegenheid wordt gesteld te reageren op het nader gestelde. Een eventuele uitbreiding van de klacht dient tijdig plaats te vinden en is (doorgaans) niet toelaatbaar ter zitting van de raad van tucht (zie onder meer de uitspraak van 12 juni 2001, AWB 99/959, <www.rechtspraak.nl>, LJN: AB2217).
In het onderhavige geval betekent dit dat de omvang van de klacht wordt bepaald door het klaagschrift en hetgeen in de repliek van klager van 26 maart 2007 in de procedure bij de raad van tucht naar voren is gebracht.
3.3 In het klaagschrift, waarin wordt ingegaan op de jaarrekening 2005 en de weigering van appellant om aan klager informatie te verstrekken, is aan het slot de volgende passage opgenomen:
“Ik ben van mening dat de heer A opgetreden is als accountant van mijn vennootschap D B.V. en dat hij verplicht is om vragen over de jaarrekening 2005 te beantwoorden. Tevens ben ik van mening dat de jaarrekening foutief is opgesteld als gevolg van de continuïteitsproblemen, er niet zorgvuldig is gehandeld en de heer A zich partijdig heeft opgesteld in zijn rol als accountant van D B.V.”
Appellant heeft in zijn reactie op de klacht van 21 februari 2007 op dit punt als volgt gereageerd:
“De beschuldiging werd uitgesproken dat ik mij in mijn rol als accountant van D BV partijdig zou hebben opgesteld. Enerzijds ben ik van mening niet de accountant te zijn van D BV, anderzijds heb ik bij de start van de besprekingen omtrent een mogelijke aandelentransactie tussen de beide zittende aandeelhouders meegedeeld dat ik niet de accountant ben van D BV, maar de belangen behartig van de heer E. Hierbij heb ik uiteraard de fundamentele beginselen van het accountantsberoep, waaronder integriteit, objectiviteit, deskundigheid en geheimhouding, in acht genomen.”
In zijn repliek van 26 maart 2007 heeft klager zijn klacht als volgt samengevat:
“In mijn klacht jegens Dhr. A heb ik hem primair verweten dat Dhr. A mij als bestuurder en aandeelhouder en mijn adviseur geweigerd heeft nadere informatie te verstrekken, die van belang was voor de verwerving van het resterende aandelenbelang in D. Secundair heb ik hem verweten dat ik vermoedens heb dat de jaarrekening onjuistheden bevat ten aanzien de verantwoording van de aankoopsom ad € 140.000.
Daarnaast heeft Dhr. A verzuimd om met mij in de persoon als aandeelhouder en bestuurder de jaarrekening te bespreken.
(…)”
3.4 Uit bovenstaande stukkenwisseling blijkt dat de overnamebesprekingen slechts in de reactie van appellant van 21 februari 2007 (kort) worden genoemd. In het klaagschrift, noch in repliek wordt de door klager gestelde partijdigheid van appellant in verband gebracht met de overnamebesprekingen. Naar het oordeel van het College heeft de raad van tucht dan ook de overnamebesprekingen ten onrechte betrokken in de formulering en beoordeling van klachtonderdeel 2, zodat de hier aan de orde zijnde beroepsgrond slaagt.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat appellant zulks ter zitting heeft bevestigd, behoeven de overige op klachtonderdeel 2 betrekking hebbende beroepsgronden geen bespreking meer.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond moet worden verklaard en de bestreden tuchtbeslissing in zoverre moet worden vernietigd. Het College ziet aanleiding de zaak zelf af te doen en zelf te oordelen over de gegrondheid van klachtonderdeel 2.
3.5 Klachtonderdeel 2 houdt naar het oordeel van het College in dat appellant wordt verweten dat hij zich partijdig heeft opgesteld in zijn rol als accountant van D B.V.. In dat verband heeft appellant aangevoerd dat hij in opdracht van, en in overleg met E specifieke werkzaamheden heeft verricht ten aanzien van de jaarrekening 2005 van D B.V. en over zijn bevindingen aan E heeft gerapporteerd. Niet is gebleken dat appellant door het niet verstrekken van informatie aan klager bewust één van de partijen heeft willen bevoor- of benadelen en mitsdien niet onpartijdig zou zijn geweest in zijn oordeel. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat appellant heeft gehandeld in strijd met artikel 9 van de Gedrags- en Beroepsregels voor Accountants- en Administratieconsulenten (GBAA).
Dit onderdeel van de klacht dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
3.6 Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het College als volgt.
In verband met de gegrondverklaring van klachtonderdeel 1, waarmee de raad van tucht heeft geoordeeld dat appellant een misslag heeft begaan door niet ook aan klager als mede-bestuurder van D B.V. inlichtingen over de jaarrekening 2005 te verstrekken en te weigeren vragen daarover te beantwoorden, tegen welk oordeel appellant niet in beroep is gegaan, acht het College de maatregel van schriftelijke waarschuwing passend en geboden.
3.7 De hierna te vermelden beslissing op het beroep berust op titel IV van de Wet AA.
4. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtbeslissing voor zover in beroep aan de orde;
- verklaart klachtonderdeel 2, zoals geformuleerd in overweging 3.5, alsnog ongegrond;
- legt aan appellant de maatregel van schriftelijke waarschuwing op.
Aldus gewezen door mr. J.L.W. Aerts, mr. M. van Duuren en mr. M.M. Smorenburg, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009.
w.g. J.L.W. Aerts de griffier was verhinderd de
uitspraak te ondertekenen