ECLI:NL:CBB:2014:452

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
8 december 2014
Zaaknummer
AWB 13/456 AWB 13/818
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan belanghebbendheid in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een in Duitsland gevestigde orthodontist en de Nederlandse Zorgautoriteit. De orthodontist, appellant, had beroep ingesteld tegen besluiten van de Zorgautoriteit met betrekking tot orthodontietarieven die per 1 juli 2011, 1 januari 2013 en 1 mei 2013 waren vastgesteld. De Zorgautoriteit had eerder het bezwaar van appellant tegen de tariefbeschikking van 24 mei 2011 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen de andere tariefbeschikkingen ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 1 oktober 2014 heeft appellant zijn belang bij de bestreden besluiten toegelicht. Hij stelde dat hij in de periode 2011 tot en met 2013 ingeschreven stond in het BIG-register en dat hij overweegt zich in de toekomst in Nederland te vestigen als orthodontist. Hij betoogde dat de tarieven in de tariefbeschikkingen een belemmering vormen voor zijn vestiging en dat hij daarom een doorlopend belang heeft bij de besluiten.

Het College heeft echter overwogen dat appellant niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College stelde vast dat appellant geen concrete stappen heeft ondernomen om zich in Nederland te vestigen en dat zijn voornemen om dat te doen onvoldoende is om te spreken van een actueel en concreet belang. Daarom heeft het College de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 13/456 en 13/818
13950

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 november 2014 in de zaak tussen

[naam], te [plaats], appellant

(gemachtigde: mr. I.L. Haverkate),
en

de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster

(gemachtigde: mr. M.A.M. Verduijn).

Procesverloop

Met de tariefbeschikking TB/CU‑7012‑02 van 24 mei 2011 heeft verweerster de orthodontietarieven met ingang van 1 juli 2011 vastgesteld.
Met de tariefbeschikking TB/CU‑7043‑01 van 21 november 2012 heeft verweerster de orthodontietarieven met ingang van 1 januari 2013 vastgesteld.
Met de tariefbeschikking TB/CU‑7057‑02 van 4 april 2013 heeft verweerster de orthodontietarieven met ingang van 1 mei 2013 vastgesteld.
Bij besluit van 3 juni 2013 (het eerste bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellant tegen de tariefbeschikking TB/CU‑7012‑02 van 24 mei 2011 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 15 oktober 2013 (het tweede bestreden besluit) heeft verweerster haar besluit van 3 juni 2013 ingetrokken en het bezwaar van appellant tegen de tariefbeschikking TB/CU‑7012‑02 van 24 mei 2011 ongegrond verklaard. Tevens heeft verweerster het bezwaar van appellant tegen de tariefbeschikking TB/CU‑7043‑01 van 21 november 2012 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van appellant tegen de tariefbeschikking TB/CU‑7057 01 van 4 april 2013 ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2014. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Het College dient allereerst de vraag te beantwoorden of appellant kan worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, Awb. Naar vaste rechtspraak is voor het zijn van belanghebbende in deze zin in ieder geval vereist dat sprake is van een actueel en concreet belang (zie onder meer de uitspraken van het College van 27 augustus 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BX6534 en 31 december 2013, ECLI:NL:CBB:2013:308).
2. Appellant is een in Duitsland gevestigde orthodontist die in Duitsland een orthodontiepraktijk heeft. Appellant heeft zijn belang bij de bestreden besluiten als volgt omschreven. Appellant heeft – naar eigen zeggen - in de periode 2011 tot en met 2013 ingeschreven gestaan als orthodontist in het BIG-register. Hij heeft korte tijd in Nederland in loondienst als orthodontist gewerkt. en overweegt om zich in de toekomst in Nederland te vestigen als orthodontist. Hij wordt echter bij die vestiging belemmerd door de tarieven die in de tariefbeschikkingen zijn vastgelegd, hetgeen een beperking van de vrijheid van vestiging of vrijheid van dienstverlening is. Volgens appellant heeft hij een doorlopend belang bij de bestreden besluiten.
3. Het College overweegt dat een voornemen zonder begin van uitvoering onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van een actueel en concreet belang dat rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. Dat appellant, zoals hij heeft gesteld, overweegt om zich in Nederland te vestigen levert niet meer op dan een voornemen. Appellant heeft niet onderbouwd dat hij de uitvoering van zijn voornemen daadwerkelijk ter hand heeft genomen. Een inschrijving in het BIG-register is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Appellant heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij concrete stappen heeft ondernomen – bijvoorbeeld door investeringen van enige omvang – om zich daadwerkelijk in Nederland als orthodontist te vestigen. Het College is daarom van oordeel dat niet gesproken kan worden van een eigen, actueel en concreet belang, zodat appellant niet kan worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, Awb.
4. Gelet hierop kan appellant tegen de bestreden besluiten geen beroep instellen en dienen de beroepen derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir en mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van mr. F.E. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2014.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.E. Mulder