ECLI:NL:CBB:2014:443

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
AWB 13/955
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering subsidie voor mestopslagcapaciteit op basis van Regeling LNV-subsidies

In deze zaak heeft appellante, een B.V. gevestigd te [plaats], beroep ingesteld tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Economische Zaken om haar subsidieaanvraag in het kader van de Regeling LNV-subsidies, module Investering in milieuvriendelijke maatregelen 2012, te weigeren. De aanvraag werd afgewezen omdat de investering in een mestopslagsysteem niet voldeed aan de eis van een opslagcapaciteit van minimaal 12 maanden. De Staatssecretaris stelde dat de bestaande opslagcapaciteit van 6.594 m³, na de investering, zou uitkomen op 9.795 m³, wat resulteerde in een opslagcapaciteit van slechts 8,42 maanden. Dit was onvoldoende volgens de regelgeving, die vereist dat de opslagcapaciteit wordt berekend op basis van het aantal dieren dat op grond van de omgevingsvergunning maximaal gehouden mag worden.

Tijdens de zitting op 12 november 2014 heeft appellante betoogd dat de berekening van de opslagcapaciteit onjuist was, omdat verweerder niet rekening had gehouden met het feit dat niet alle vergunde dieren in de stallen konden worden gehouden. Appellante verwees naar artikel 29 van het Uitvoeringsbesluit, dat een uitzondering biedt voor situaties waarin het aantal feitelijk gehouden dieren lager is dan het vergunde aantal. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde echter dat de regelgeving duidelijk verwijst naar artikel 28 van het Uitvoeringsbesluit en dat de Staatssecretaris terecht de opslagcapaciteit had berekend op basis van het maximaal vergunde aantal dieren.

De uitspraak van het College, gedaan op 26 november 2014, concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier was aanwezig bij de uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/955
27810

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2014 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats], appellante

(gemachtigde: [naam 2]),
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. H.D. Strookman).

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2013 heeft verweerder appellante de toekenning van subsidie in het kader van de Regeling LNV-subsidies, module Investering in milieuvriendelijke maatregelen 2012 – categorie 3 (de Regeling) geweigerd.
Bij besluit van 29 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2014. Voor appellante is verschenen [naam 3]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Appellante heeft ten behoeve van de bouw van een PAS Mestopslagsysteem op grond van de Regeling een subsidie aangevraagd. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat appellante met de investering een opslagcapaciteit realiseert van 11 maanden en daarmee niet voldoet aan de voorwaarde dat de opslagcapaciteit wordt vergroot naar 12 maanden.
2.1
Verweerder heeft toegelicht dat bij het vaststellen van de mestproductie uitgegaan moet worden van het aantal dieren dat appellante op grond van haar omgevingsvergunning maximaal op haar bedrijf mag houden. Deze eis volgt uit bijlage 2, hoofdstuk 7, punt A, Categorie 3, van de Regeling. Daarin is bepaald dat subsidie voor mestsilo's uitsluitend wordt verstrekt indien de opslagcapaciteit, bedoeld in artikel 28 van het Uitvoeringsbesluit Mestoffenwet (het Uitvoeringsbesluit), wordt vergroot naar minimaal 12 maanden. Overeenkomstig artikel 28, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit wordt de opslagcapaciteit berekend op basis van de mestproductie van het bedrijf. De mestproductie wordt berekend op basis van het aantal dieren de omgevingsvergunning maximaal toestaat. De omgevingsvergunning van appellante van
22 augustus 2011 bepaalt dat 10.852 vleesvarkens op haar bedrijf mogen worden gehouden en haar mestproductie bedraagt daarmee 1.162,71 m3 per maand. De bestaande mestopslagcapaciteit op het bedrijf van appellante bedraagt 6.594 m³ (1.347 m³ in stal 1; 1.447 m³ in stal 2; 600 m³ in stal 3 en 3.200 m³ in de aanwezige silo). De investering vergroot de opslagcapaciteit met 3.201 m³.
2.2
Het aantal maanden mestopslag dat thans op het bedrijf aanwezig is bedraagt 5,67 (6.594 m³ gedeeld door 1.162,71 m³). Na de investering zal dit 8,42 maanden zijn (9.795 m³ gedeeld door 1.162,71 m³). Verweerder concludeert dat met deze investering niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat de opslagcapaciteit van mest op het bedrijf wordt vergroot naar 12 maanden of meer. Volgens verweerder biedt de toepasselijke regelgeving geen ruimte om af te wijken.
3. Appellante voert aan dat het onjuist is om aan de ene kant uit te gaan van de feitelijke opslagcapaciteit (6.594 m³ dan wel 9.795 m³) en deze aan de andere kant te delen door het fictieve aantal dieren (10.852) in plaats van het (lagere) aantal feitelijk gehouden dieren. Dat kan worden bereikt door toepassing van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van het Uitvoeringsbesluit. Op grond daarvan kan een lager aantal dieren in aanmerking worden genomen indien het maximaal aantal vergunde dieren niet in een stal kan worden gehouden. Verweerder had met deze uitzondering rekening moeten houden.
4. De Regeling luidde ten tijde en voor zover van belang als volgt:
“Artikel 2:37. Subsidiabele activiteiten
1. De Minister kan voor een investering als bedoeld in bijlage 2 bij deze regeling subsidie verstrekken aan landbouwondernemingen (…)
Bijlage 2.
(…)
Categorie 3: mestsilo’s
1. Subsidie voor mestsilo’s wordt uitsluitend verstrekt indien de opslagcapaciteit, bedoeld in artikel 28 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, wordt vergroot naar minimaal 12 maanden en maximaal 14 maanden.
(…)”
Het Uitvoeringsbesluit luidde ten tijde van voor zover van belang als volgt:
“Artikel 28
2. De hoeveelheid dierlijke meststoffen (...) wordt berekend door vermenigvuldiging van:
a. het aantal dieren (...) dat op grond van de omgevingsvergunning (…) in de tot het bedrijf behorende stallen kan worden gehouden, met
b. de (...) vastgestelde forfaitaire productienormen.
(…).
Artikel 29
1. De capaciteit van de opslagruimte voor dierlijke meststoffen kan kleiner zijn dan de ingevolge artikel 28 vereiste capaciteit, voor zover de producent van dierlijke meststoffen kan aantonen dat:
(…)
c. het aantal dieren dat in de periode van augustus tot en met februari feitelijk in de tot het bedrijf behorende stallen kan worden gehouden kleiner is dan op grond van de omgevingsvergunning (…) is toegestaan (…)”
5. Het betoog van appellante komt erop neer dat voor de toepassing van de Regeling de opslagcapaciteit moet worden berekend met toepassing van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van het Uitvoeringsbesluit. Dat betoog berust naar het oordeel van het College op een verkeerde lezing van de Regeling. Bijlage 2, hoofdstuk 7, punt A, categorie 3, van de Regeling verwijst immers uitsluitend naar artikel 28 en niet naar artikel 29 van het Uitvoeringsbesluit. Dat hierbij geen sprake is van een omissie van de regelgever maar van een bewuste verwijzing, leidt het College af uit de Nota van Toelichting bij de Regeling (Stcrt. 2012 nr. 21896), waarin onder meer is vermeld:
“ (…) Naar aanleiding van de publicatie in de Staatscourant, zijn er veel vragen gesteld over de reikwijdte van categorie 3, die betrekking heeft op investeringen in mestsilo’s. Dit is aanleiding geweest om de tekst van bijlage 2, hoofdstuk 7, punt A, categorie 3 (…) te verduidelijken door een verwijzing naar het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. Hiermee wordt het grootste deel van deze vragen beantwoord en de onduidelijkheid weggenomen.”
Naar het oordeel van het College heeft verweerder daarom terecht de opslagcapaciteit berekend op basis van het aantal dieren dat op grond van de omgevingsvergunning (maximaal) kan worden gehouden.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2014.
w.g. R.C. Stam w.g. E. van Kerkhoven