ECLI:NL:CBB:2014:418

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 juni 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
AWB 12/408
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen kosten keuringswerkzaamheden in verband met slachting tijdens het Islamitisch Offerfeest

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 26 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma (v.o.f.) en de Staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante, gevestigd in [plaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris waarin kosten in rekening werden gebracht voor keuringswerkzaamheden die plaatsvonden van 14 oktober tot en met 6 november 2011. De Staatssecretaris had bij besluit van 25 november 2011 een bedrag van € 2164,92 in rekening gebracht voor deze werkzaamheden, die volgens hem door twee dierenartsen moesten worden uitgevoerd vanwege vermeende omissies tijdens een eerdere slachting in 2010.

De appellante betwistte de noodzaak van de extra dierenarts en verwees naar eerdere keuringsrapporten waaruit bleek dat er geen gebreken waren geconstateerd. Tijdens de zitting op 8 mei 2014 heeft de appellante haar standpunt toegelicht, terwijl de Staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het College heeft overwogen dat de Staatssecretaris niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de vermeende omissies in 2010 die de inschakeling van een tweede dierenarts in 2011 zouden rechtvaardigen.

Het College concludeerde dat het beroep van de appellante gegrond was. Het bestreden besluit werd vernietigd en het primaire besluit werd herroepen, waarbij het College het bedrag van de factuur vaststelde op € 1078,64. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellante, die op € 39,20 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de rechters R.R. Winter, E.R. Eggeraat en R.C. Stam, met griffier P.M. Beishuizen aanwezig.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 12/408
11238

Uitspraak van de meervoudige kamer van 26 juni 2014 in de zaak tussen

v.o.f. [naam 1], te [plaats], appellante,

en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C.Q. Bult).

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder bij appellante bedragen in rekening gebracht voor keuringswerkzaamheden in de periode van 14 oktober 2011 tot en met 6 november 2011.
Bij besluit van 27 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2014. Voor appellante is verschenen [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In Verordening (EG) Nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong is - voor zover relevant - het volgende bepaald.
Artikel 5
Vers vlees
De lidstaten zorgen ervoor dat de officiële controles van vers vlees overeenkomstig bijlage I worden uitgevoerd.
1. De officiële dierenarts voert in slachthuizen (…) die vers vlees in de handel brengen inspecties uit overeenkomstig de algemene voorschriften van bijlage I sectie I, hoofdstuk II en de specifieke voorschriften van sectie IV, met name met betrekking tot
(…)
b. antemortemkeuring
(…)
d. postmortemkeuring
(…).
In de Regeling retributies veterinaire en hygiënische aangelegenheden I is - voor zover relevant en ten tijde hier van belang - het volgende bepaald.
Artikel 15
Voor de controles, bedoeld in artikel 4, tweede lid, in verbinding met artikel 5, eerste lid, van verordening (EG) nr. 854/2004, binnen openingstijd ter zake van het slachten van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren, verricht door een officiële dierenarts of een officiële assistent werkzaam bij de VWA, is de aanbieder een retributie verschuldigd bestaande uit:
a. een starttarief van € 74,34, en
b. een bedrag van € 28,32 per kwartier dat door een officiële dierenarts of een officiële assistent werkzaam bij de VWA aan de ante mortem keuringswerkzaamheden is besteed;
c. een bedrag van € 20,02 per kwartier dat door of namens een officiële dierenarts aan de post mortem keuringswerkzaamheden is besteed.
Artikel 50
1. Indien de werkzaamheden, bedoeld in artikel (…) 15 (…), naar het oordeel van de aanwezige medewerker van de VWA meer tijd in beslag nemen dan is aangemeld op grond van artikel 58, eerste lid, onderdelen c en d, is de aanbieder, naast de ingevolge het desbetreffende artikel verschuldigde retributies, een retributie verschuldigd, bestaande uit een bedrag per kwartier dat de werkzaamheden langer duren dan is aangemeld.
2. Het bedrag per kwartier in het eerste lid, bedraagt:
(…)
f. € 20,02 voor werkzaamheden, bedoeld in artikel 15, aanhef en onderdeel c.
(…).
Artikel 51
1. Indien de werkzaamheden, bedoeld in artikel (…) 15 (…), buiten openingstijd plaatsvinden, is de aanbieder, naast de ingevolge het desbetreffende artikel verschuldigde retributies, een retributie verschuldigd, bestaande uit een bedrag per kwartier dat de werkzaamheden buiten openingstijd plaatsvinden.
2. Het bedrag per kwartier, bedoeld in het eerste lid, bedraagt:
(…)
e. € 8,50 voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel (…) 15, aanhef en onderdeel b (…)
f. € 6,01 voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 15, aanhef en onderdeel c
(…).
2. Op 6 november 2011 zijn er op het bedrijf van appellante schapenbokjes geslacht tijdens het Islamitisch Offerfeest. Ten behoeve van op die dag verrichtte keuringswerkzaamheden heeft verweerder bij appellante € 2164,92 in rekening gebracht. Volgens verweerder dienden er vanwege omissies op het bedrijf van appellante tijdens de slachting in 2010 voor het offerfeest, de keuringswerkzaamheden tijdens de slachting in 2011 te worden verricht door twee dierenartsen in plaats van een. Dit standpunt heeft verweerder bij het bestreden besluit gehandhaafd en ter zitting van het College bevestigd.
3. Appellante ontkent dat er tijdens de keuring in 2010 sprake is geweest van gebreken in de hygiënische omstandigheden waaronder werd geslacht en wijst op de formulieren "Dagverantwoording Offerfeest" van 16 november 2010 en 17 november 2010 waarop geen op- of aanmerkingen zijn genoteerd door de medewerkers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
4. Het College overweegt als volgt.
4.1
Tussen partijen is alleen in geschil het bedrag dat verweerder bij appellante in rekening heeft gebracht ten behoeve van keuringswerkzaamheden verricht op 6 november 2011.
4.2
Verweerder heeft de keuringswerkzaamheden op 6 november 2011 door twee (in plaats van één) dierenarts(en) te laten verrichten wegens vermeende omissies tijdens de slacht voor het offerfeest in 2010. Evenwel heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat in 2010 tijdens het slachten voor het offerfeest daadwerkelijk sprake is geweest van bedoelde omissies. In reactie op het bezwaar heeft [naam 3] ([naam 3]), senior toezichthoudend dierenarts, een verklaring opgesteld waarin is vermeld dat in 2010 opmerkingen zijn gemaakt over hygiënisch slachten, stalling van dieren in de buitenlucht en het feit dat er geen opknapper aanwezig was. In 2010 vond de keuring plaats door [naam 4]. Op de dagverantwoordingen heeft [naam 4] niets in het vak voor de op- of aanmerkingen ingevuld. Uit de verklaring van [naam 3] blijkt niet waaraan hij zijn wetenschap ontleend over de tekortkomingen die zich tijdens het offerfeest 2010 zouden hebben voorgedaan. Een nadere verklaring van [naam 4] ontbreekt. Gelet hierop is voor het College onvoldoende komen vast te staan dat de hygiëne op het bedrijf van appellante tijdens de slacht voor het offerfeest in 2010 dusdanig was dat dit in 2011 de inschakeling van een extra dierenarts rechtvaardigde. Ter zitting heeft verweerder erkend dat de omvang of de aard van de werkzaamheden in 2011 niet noodzaakte tot de inschakeling van meer dan één dierenarts.
4.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van appellant slaagt. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. Het College ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen in die zin dat de kosten van de tweede dierenarts, € 1077,-, in mindering worden gebracht op de factuur. Hierbij heeft het College betrokken dat, naast het feit dat het een relatief gering bedrag betreft, verweerder gedurende de gehele procedure - die ruim twee jaar heeft geduurd – heeft nagelaten om zijn standpunt te onderbouwen door een verklaring te overleggen waaruit blijkt dat er in 2010 tijdens de slacht voor het offerfeest omissies zijn geconstateerd dan wel door [naam 3] voornoemd een nadere verklaring af te laten leggen die duidelijkheid had kunnen geven over bedoelde omissies.
4.4
Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in kosten die appellante heeft moeten maken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten komen daarvoor in dit geval in aanmerking de reiskosten die appellante heeft moeten maken om de zitting te kunnen bijwonen. Het College stelt de reiskosten van appellante per tweede klasse van het openbaar vervoer vast op een bedrag van € 39,20. De tot de zitting gewisselde stukken bieden geen grondslag voor een andere of hogere vergoeding.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en stelt het bedrag van de factuur vast op € 1078,64;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,- aan appellante te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 39,20 te betalen aan appellante.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, mr. E.R. Eggeraat, en mr. R.C. Stam in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2014.
w.g. R.R. Winter w.g. P.M. Beishuizen