Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 12 september 2014 in de zaak tussen
[naam 1], appellante,
de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, verweerder
Aan het geding neemt tevens deel: NS Reizigers B.V. te Utrecht (NS Reizigers)
Procesverloop
Overwegingen1. Bij de beoordeling van het geschil gaat het College uit van de volgende vaststaande feiten.
Appellante heeft, toen de trein stopte op het station Tilburg, in verband met de door haar vanuit de trein waargenomen grote drukte op dat station, er voor gekozen om in Tilburg in de trein te blijven zitten en via Nijmegen om te reizen richting Venlo.
Het vervoer tussen Nijmegen en Venlo is verricht door een andere vervoerder, Veolia.
Appellante wenst van NS Reizigers 60 procent vergoed te krijgen van de reiskosten die zij heeft gemaakt over het traject Nijmegen-Venlo (zijnde 60% van € 12,58). NS Reizigers, die vanaf 10.30 uur tussen de stations Eindhoven en Boxtel stopbussen heeft ingezet, heeft dit geweigerd.
Volgens appellante heeft NS Reizigers daarmee gehandeld in strijd met artikel 16, in samenhang gelezen met artikel 17 van de Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende rechten en plichten van reizigers in het treinverkeer (hierna: de Verordening). In verband hiermede heeft zij een klacht ingediend alsmede verweerder gevraagd handhavend op te treden.
.
Het is dus NS Reizigers die de keuze aanbiedt en daarbij is het inzetten van stopbussen op het traject tussen Eindhoven het Boxtel door NS Reizigers aan te merken als voortzetting van de reis onder vergelijkbare vervoersomstandigheden. Aangezien NS Reizigers hier het omreizen met de vervoerder Veolia niet heeft aangeboden, is die omreis dan ook niet aan te merken als "de vroegste gelegenheid", als bedoeld in artikel 16, aanhef en onder a, van de Verordening, zo stelt verweerder.
Met haar beroep wenst zij te bereiken dat verweerder met toepassing van een minder vrijblijvende en meer op de reiziger gerichte uitleg van artikel 16 van de Verordening de maatregel neemt om de in Nederland werkzame treinvervoerders te manen tot het maken van sluitende onderlinge afspraken over het vervoeren van elkaars reizigers, voor en tijdens de reis, alsmede over hetgeen waarop zij mogen rekenen in de in artikel 16 van de Verordening bedoelde situaties.
Zij handhaaft haar verzoek om vergoeding van (een deel van) de reiskosten die zij heeft gemaakt over het traject Nijmegen-Venlo.
De Verordening schept hier ook niet de verplichting voor NS Reizigers om een omreismogelijkheid via een andere vervoerder (bijvoorbeeld Veolia) aan te bieden.
Dat het door appellante gekozen traject - reizen met NS Reizigers naar Nijmegen en daar met Veolia doorreizen naar Venlo - haar eerder op de eindbestemming bracht, kan voor de toepassing van artikel 16, aanhef en onder b, van de Verordening dan ook niet als "de vroegste gelegenheid" gelden. Van schending van de Verordening is hier dan ook geen sprake.
Het betoog van appellante faalt.
Beslissing
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2014.