In deze zaak heeft appellante, een horecabedrijf, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam die haar beroep tegen een boete van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ongegrond verklaarde. De boete was opgelegd wegens het niet handhaven van een rookverbod in haar horecagelegenheid, die volgens de minister een vloeroppervlak had van 72 m², wat haar uitsloot van de uitzondering op het rookverbod voor kleine horecabedrijven met een vloeroppervlak van minder dan 70 m². De inspectie door de NVWA op 11 mei 2011 had vastgesteld dat er geen rookverbod was aangeduid of gehandhaafd, wat leidde tot de boete van € 300,-.
De rechtbank oordeelde dat de minister terecht uitging van de in de drank- en horecawetvergunning vermelde vloeroppervlakte van 72 m². Appellante voerde aan dat haar vloeroppervlak na verbouwingen kleiner was dan 70 m² en dat de wetgeving inmiddels was gewijzigd in haar voordeel. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft echter geoordeeld dat de minister niet bevoegd was om de boete op te leggen, omdat appellante voldoende aannemelijk had gemaakt dat haar café feitelijk kleiner was dan 70 m² ten tijde van de inspectie. Het College heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard, waardoor de boete werd herroepen.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de vloeroppervlakte in horecavergunningen en de toepassing van uitzonderingen op rookverboden. Het College heeft de minister opgedragen het betaalde griffierecht aan appellante te vergoeden.