Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 29 september 2014 in de zaak tussen
[naam 1], appellant,
(gemachtigde: [naam 2])
de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, verweerder
Aan het geding neemt tevens deel: NS Reizigers B.V., te Utrecht (NS Reizigers).
(gemachtigde: mr. J.H.A. van der Grinten en mr. drs. P.J.W. Cremers)
Procesverloop
Overwegingen
Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Verordening wijst elke lidstaat een of meer instanties aan die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van deze verordening. Elke instantie neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de rechten van reizigers worden gerespecteerd.
Ingevolge artikel 30, tweede lid, van de Verordening kan elke reiziger bij de krachtens lid 1 aangewezen passende instantie een klacht indienen over een vermeende schending van deze verordening.
a) de vervoerder of de vervoerders;
b) de aanduiding dat het vervoer, ongeacht enig andersluidend beding, is onderworpen aan deze Uniforme Regelen; zulks kan geschieden door vermelding van de afkorting CIV;
c) elke andere aanduiding die noodzakelijk is om het sluiten en de inhoud van de vervoerovereenkomst te bewijzen en de reiziger in staat te stellen de rechten die uit de vervoerovereenkomst voortvloeien, te doen gelden.
Daarnaast is sprake is van schending van artikel 7, tweede lid, onder c, in samenhang met artikel 6, tweede lid, van bijlage I bij de Verordening. Hieruit volgt dat schriftelijk bewijs geleverd moet kunnen worden van de vervoerovereenkomst. Nu sprake is van een elektronisch tot stand te brengen overeenkomst waar een schriftelijkheidsvereiste aan verbonden is, is artikel 6:227a van het Burgerlijk Wetboek (BW) eveneens van toepassing. Dit artikel schrijft onder meer voor dat de overeenkomst raadpleegbaar moet zijn voor partijen. Hieraan wordt niet voldaan, nu NS de reiziger niet de middelen biedt om de inhoud van OV-chipkaarttransacties te ontsluiten en te bewaren. Hierdoor kan de reiziger zijn reisrechten noch tijdens de reis noch achteraf aantonen. De OV-chipkaart voldoet hierdoor niet aan de eis van functionele gelijkwaardigheid met een papieren vervoerbewijs als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van bijlage I bij de Verordening. Hierdoor is ook niet voldaan aan de bewijsregels in het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Ten slotte voldoet de OV-chipkaart door het ontbreken van de aanduiding ‘CIV’ niet aan artikel 7, tweede lid, onder b, van bijlage I bij de Verordening.
Blijkens artikel 7, vijfde lid, eerste volzin, kan het vervoerbewijs ook worden opgesteld in de vorm van elektronische registratie van gegevens, die kunnen worden omgezet in leesbare lettertekens. Niet in geschil is dat de OV-chipkaart een dergelijk elektronisch vervoerbewijs is.
Artikel 7, vijfde lid, tweede volzin, vereist dat de voor de registratie en verwerking van gegevens gebruikte procedures uit functioneel oogpunt gelijkwaardig zijn, in het bijzonder wat betreft de bewijskracht van het vervoerbewijs dat door deze elektronische gegevens wordt gevormd. Het College verstaat deze bepaling aldus dat een elektronisch vervoerbewijs uit een oogpunt van raadpleegbaarheid en bewijslevering gelijkwaardig dient te zijn aan vervoerbewijzen waarop de informatie over de vervoerovereenkomst zichtbaar is vastgelegd (papieren vervoerbewijs). Uit de woorden ‘functioneel gelijkwaardig’ volgt evenwel ook dat de wijze waarop een elektronisch vervoerbewijs kan worden geraadpleegd en hoe hiermee bewijs van de vervoerovereenkomst kan worden geleverd, niet gelijk hoeft te zijn als bij een papieren vervoerbewijs. Dat is bij een elektronisch vervoerbewijs uit de aard der zaak ook niet mogelijk.
(1) op het display van een incheckpaal of –poortje ziet de reiziger, zeer kort, dat hij tot de reis is toegelaten omdat er voldoende saldo is, de klasse waarmee wordt gereisd en of er al dan niet een voltarief wordt berekend;
(2) bij een kaartautomaat op het station kunnen op het display de laatste tien transacties ingezien worden;
(3) bij een NS-servicebalie kan om een papieren uitdraai van de NS-transacties gevraagd worden;
OV-chipkaart daarvoor een account heeft aangemaakt;
(5) op het uitleesapparaat van de conducteur is zichtbaar of is ingecheckt, het station waar
is ingecheckt, de inchecktijd, de klasse waarmee wordt gereisd, alsmede gegevens over een eventueel op de kaart geladen reisproduct (bijvoorbeeld een bepaald soort abonnement).
€ 64,80,-- voor reiskosten.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 19 april 2013;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,-- aan appellant te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 64,80- te betalen aan appellant.