ECLI:NL:CBB:2014:325
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Taxivergunning en de definitie van taxivervoer in het kader van limousineverhuur
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, die een limousineverhuurbedrijf exploiteert, en de minister van Infrastructuur en Milieu. De appellant had een last onder dwangsom opgelegd gekregen omdat hij zonder de vereiste taxivergunning taxivervoer had verricht. Dit besluit was gebaseerd op een controle door de politie op 30 mei 2013, waarbij was vastgesteld dat de appellant met een limousine, die tot zijn wagenpark behoorde, tegen betaling veertien personen vervoerde. De appellant stelde dat hij geen taxivervoer verrichtte, maar limousines verhuurde op basis van een huurovereenkomst, waarbij hij desgewenst als chauffeur optrad. Hij betoogde dat zijn activiteiten niet onder de definitie van taxivervoer vielen, zoals vastgelegd in de Wet personenvervoer 2000 (Wp 2000).
Het College oordeelde dat de appellant op 30 mei 2013 wel degelijk taxivervoer had verricht, omdat hij met een limousine met acht zitplaatsen meerdere personen tegen betaling vervoerde. De stelling van de appellant dat hij geen taxivervoer verrichtte omdat hij een huurovereenkomst had gesloten, werd verworpen. Het College benadrukte dat de beoordeling van taxivervoer moet plaatsvinden op basis van concrete feiten en omstandigheden. De appellant had ook aangevoerd dat zijn vervoer vergelijkbaar was met trouwerijen, waarvoor geen taxivergunning vereist is. Het College verwierp deze stelling, omdat de wetgeving strikt is en geen ruimte biedt voor een ruimere interpretatie van de uitzondering voor trouwerijen.
Uiteindelijk concludeerde het College dat de appellant het verbod om taxivervoer te verrichten zonder vergunning had overtreden en dat de minister bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.