ECLI:NL:CBB:2011:BR6108

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1378
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtprocedure tegen registeraccountant naar aanleiding van deskundigenbericht in civiele procedure

In deze zaak hebben appellanten A RA en B beroep ingesteld tegen een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants, die op 28 september 2009 een klacht van hen ongegrond verklaarde. De klacht betrof het optreden van D RA als deskundige in een civiele procedure, waarbij hij door de rechtbank Rotterdam was benoemd om de waarde van aandelen en de financiële resultaten van F B.V. te beoordelen. De appellanten waren van mening dat de conclusies van het deskundigenbericht, dat op 22 januari 2007 was opgesteld, onjuist, subjectief en onvolledig waren. Ze hebben hun bezwaren tegen het deskundigenbericht verder onderbouwd in de procedure bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Het College heeft de klacht van appellanten beoordeeld aan de hand van de Gedrags- en Beroepsregels Accountants-Administratieconsulenten en de Verordening gedragscode. Het College merkte op dat de toetsingsruimte voor de tuchtrechter beperkt is, aangezien het deskundigenbericht het resultaat is van een onderzoek dat de registeraccountant heeft uitgevoerd als benoemde deskundige door de civiele rechter. De appellanten hebben hun bezwaren tegen de inhoud en de wijze van totstandkoming van het deskundigenbericht naar voren gebracht, maar het College concludeerde dat de rechtbank en het gerechtshof de conclusies van het deskundigenrapport hebben gevolgd.

Uiteindelijk heeft het College geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor een tuchtrechtelijk verwijt aan betrokkene en heeft het beroep van appellanten verworpen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 19 augustus 2011.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/1378 19 augustus 2011
20020 Wet op de Registeraccountants
Raad van tucht Den Haag
Uitspraak in de zaak van:
A RA en B, beiden te C, appellanten van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te 's-Gravenhage (hierna: de raad van tucht), gewezen op 28 september 2009.
1. De procedure
Bij brief, verzonden op 29 september 2009, heeft de raad van tucht appellanten afschrift toegezonden van evenvermelde beslissing, gegeven op een klacht, door appellanten bij brief van 31 mei 2007 ingediend tegen D RA (hierna: betrokkene).
Bij beroepschrift van 6 november 2009 hebben appellanten tegen deze beslissing beroep bij het College ingesteld.
Bij brief van 20 november 2009, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, hebben appellanten de gronden van het beroep ingediend, tegelijk met de gronden van het beroep in een ander door hen ingesteld beroep.
Bij brief van 16 november 2009, bij het College ingekomen op 9 december 2009, hebben appellanten desgevraagd een beroepschrift ingediend met daarin alleen de grieven in de onderhavige zaak, die overeenkomen met de ter zake verwoorde grieven in de brief van 20 november 2009.
Bij brief van 11 december 2009 hebben appellanten een nadere onderbouwing van de gronden van het beroep ingediend.
De raad van tucht heeft bij brief van 15 december 2009 op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brieven van 18 december 2009, 2 februari 2010 en 4 maart 2010 heeft betrokkene een reactie ingediend.
Bij brieven van 12 juli 2010 en 17 augustus 2010 hebben appellanten nadere stukken overgelegd.
Bij brief van 10 september 2010 heeft betrokkene een reactie op het beroepschrift ingediend.
Op 27 oktober 2010 hebben appellanten nadere stukken overgelegd.
Op 7 december 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij voor appellanten is verschenen A RA.
Betrokkene is verschenen, bijgestaan door D.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
3. De beoordeling van het beroep
3.1 Appellante B heeft na haar echtscheiding in 1995 procedures gevoerd tegen haar voormalige echtgenoot - E - over haar aanspraken op grond van de geldende huwelijkse voorwaarden. De rechtbank Rotterdam heeft in dat kader op 28 oktober 2005 betrokkene als deskundige benoemd met de opdracht antwoord te geven op de volgende vragen:
1. Wat is de waarde van de aandelen F B.V., met inbegrip van de deelneming in Docters Van Leeuwen B.V. (hierna: DVL B.V.) per de waardepeildatum 1 september 1994; en
2. Of en in hoeverre zouden de financiële resultaten van F B.V., naar objectieve maatstaven gemeten, een verhoging van de pensioengrondslag van E sinds 1991 hebben toegelaten?
3.2 De klacht van appellanten - zoals deze is samengevat door de raad van tucht, welke samenvatting niet door appellanten is bestreden - houdt in dat de conclusies van betrokkene in zijn deskundigenbericht aan de rechtbank van 22 januari 2007 (deels) onjuist, subjectief en/of onvolledig zijn. Meer specifiek hebben klagers in dit verband gewezen op de conclusies van betrokkene met betrekking tot de dotatie aan het pensioenfonds in het kader van de backserviceverplichting, de haalbaarheid van de aanvulling van de pensioengrondslag, de herwaardering van het kantoorpand van DVL B.V., de verwerking van de post gratificaties, de herleiding van de jaarresultaten over 1994, de toegepaste aftrek op de goodwill, de hoogte van de door E ontvangen autokostenvergoeding, de voorzieningen getroffen in verband met het vertrek van een van de directeuren van DVL B.V., alsmede het door betrokkene achterwege laten van controleberekeningen. Ook stellen klagers de vraag aan de orde of betrokkene zich niet onnodig heeft beperkt tot het jaar 1994.
Appellanten hebben in de door hen in de procedure bij het College overgelegde stukken hun bezwaren tegen de inhoud van het door betrokkene opgestelde deskundigenbericht nog nader onderbouwd en toegelicht.
3.3 Het College overweegt dat, aangezien de klacht zowel betrekking heeft op de in het deskundigenbericht vervatte conclusies als op de aan het deskundigenbericht ten grondslag liggende werkzaamheden, het handelen van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft dient te worden beoordeeld zowel aan de hand van de tot 1 januari 2007 geldende Gedrags- en Beroepsregels Accountants-Administratieconsulenten (hierna: GBAA), als aan de hand van de met ingang van 1 januari 2007 geldende Verordening gedragscode (hierna: VGC). Het College merkt daarbij op dat, zoals eerder is overwogen (zie onder meer de uitspraak van het College van 9 maart 2010, AWB 08/153;<www. rechtspraak.nl>, LJN: BM2397), bij de beoordeling van het handelen van een registeraccountant die optreedt als deskundige in een civiele procedure, de toetsingsruimte voor de tuchtrechter beperkt is. Het deskundigenbericht is de uitkomst van een onderzoek dat de registeraccountant heeft uitgevoerd als door de civiele rechter benoemde deskundige en partijen hebben de mogelijkheid de inhoud en/of wijze van totstandkoming van dit deskundigenbericht in deze procedure ter discussie te stellen. Een tuchtprocedure is in beginsel niet bedoeld om de inhoud en/of de wijze van totstandkoming van dit deskundigenrapport direct of indirect ter discussie te stellen.
3.4 Het College stelt vast dat alle bezwaren die appellanten in beroep naar voren hebben gebracht, zich richten tegen de inhoud en de wijze van totstandkoming van het deskundigenbericht van betrokkene van 22 januari 2007. Betrokkene heeft in de brief van 10 september 2010 een uitgebreide reactie gegeven op hetgeen door appellanten in dit verband naar voren is gebracht, waarbij hij de bezwaren van appellanten gemotiveerd heeft weerlegd.
Het College stelt vast dat zowel de rechtbank in het vonnis van 3 september 2008 als - naar aanleiding van het daartegen door appellante B ingestelde hoger beroep - het gerechtshof in het arrest van 23 februari 2010, de conclusies en uitgangspunten zoals weergegeven in het door betrokkene opgestelde deskundigenrapport hebben gevolgd.
Gelet hierop en in aanmerking nemende de terughoudendheid die het College dient te betrachten bij het beoordelen van het handelen van betrokkene in zijn hoedanigheid van door de rechtbank benoemde deskundige, ziet het College in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het maken van een tuchtrechtelijk verwijt aan betrokkene.
3.5 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep dient te worden verworpen.
3.6 De hierna vermelde beslissing op het beroep berust op titel II van de Wet op de Registeraccountants, zoals deze luidde vóór 1 mei 2009, en deel A van de VGC.
4. De beslissing
Het College verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door mr. E. Dijt, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir en mr. M.M. Smorenburg, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2011.
w.g. E. Dijt w.g. M.A. Voskamp