3. De beoordeling van het beroep
3.1 Appellante B heeft na haar echtscheiding in 1995 procedures gevoerd tegen haar voormalige echtgenoot - E - over haar aanspraken op grond van de geldende huwelijkse voorwaarden. De rechtbank Rotterdam heeft in dat kader op 28 oktober 2005 betrokkene als deskundige benoemd met de opdracht antwoord te geven op de volgende vragen:
1. Wat is de waarde van de aandelen F B.V., met inbegrip van de deelneming in Docters Van Leeuwen B.V. (hierna: DVL B.V.) per de waardepeildatum 1 september 1994; en
2. Of en in hoeverre zouden de financiële resultaten van F B.V., naar objectieve maatstaven gemeten, een verhoging van de pensioengrondslag van E sinds 1991 hebben toegelaten?
3.2 De klacht van appellanten - zoals deze is samengevat door de raad van tucht, welke samenvatting niet door appellanten is bestreden - houdt in dat de conclusies van betrokkene in zijn deskundigenbericht aan de rechtbank van 22 januari 2007 (deels) onjuist, subjectief en/of onvolledig zijn. Meer specifiek hebben klagers in dit verband gewezen op de conclusies van betrokkene met betrekking tot de dotatie aan het pensioenfonds in het kader van de backserviceverplichting, de haalbaarheid van de aanvulling van de pensioengrondslag, de herwaardering van het kantoorpand van DVL B.V., de verwerking van de post gratificaties, de herleiding van de jaarresultaten over 1994, de toegepaste aftrek op de goodwill, de hoogte van de door E ontvangen autokostenvergoeding, de voorzieningen getroffen in verband met het vertrek van een van de directeuren van DVL B.V., alsmede het door betrokkene achterwege laten van controleberekeningen. Ook stellen klagers de vraag aan de orde of betrokkene zich niet onnodig heeft beperkt tot het jaar 1994.
Appellanten hebben in de door hen in de procedure bij het College overgelegde stukken hun bezwaren tegen de inhoud van het door betrokkene opgestelde deskundigenbericht nog nader onderbouwd en toegelicht.
3.3 Het College overweegt dat, aangezien de klacht zowel betrekking heeft op de in het deskundigenbericht vervatte conclusies als op de aan het deskundigenbericht ten grondslag liggende werkzaamheden, het handelen van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft dient te worden beoordeeld zowel aan de hand van de tot 1 januari 2007 geldende Gedrags- en Beroepsregels Accountants-Administratieconsulenten (hierna: GBAA), als aan de hand van de met ingang van 1 januari 2007 geldende Verordening gedragscode (hierna: VGC). Het College merkt daarbij op dat, zoals eerder is overwogen (zie onder meer de uitspraak van het College van 9 maart 2010, AWB 08/153;<www. rechtspraak.nl>, LJN: BM2397), bij de beoordeling van het handelen van een registeraccountant die optreedt als deskundige in een civiele procedure, de toetsingsruimte voor de tuchtrechter beperkt is. Het deskundigenbericht is de uitkomst van een onderzoek dat de registeraccountant heeft uitgevoerd als door de civiele rechter benoemde deskundige en partijen hebben de mogelijkheid de inhoud en/of wijze van totstandkoming van dit deskundigenbericht in deze procedure ter discussie te stellen. Een tuchtprocedure is in beginsel niet bedoeld om de inhoud en/of de wijze van totstandkoming van dit deskundigenrapport direct of indirect ter discussie te stellen.
3.4 Het College stelt vast dat alle bezwaren die appellanten in beroep naar voren hebben gebracht, zich richten tegen de inhoud en de wijze van totstandkoming van het deskundigenbericht van betrokkene van 22 januari 2007. Betrokkene heeft in de brief van 10 september 2010 een uitgebreide reactie gegeven op hetgeen door appellanten in dit verband naar voren is gebracht, waarbij hij de bezwaren van appellanten gemotiveerd heeft weerlegd.
Het College stelt vast dat zowel de rechtbank in het vonnis van 3 september 2008 als - naar aanleiding van het daartegen door appellante B ingestelde hoger beroep - het gerechtshof in het arrest van 23 februari 2010, de conclusies en uitgangspunten zoals weergegeven in het door betrokkene opgestelde deskundigenrapport hebben gevolgd.
Gelet hierop en in aanmerking nemende de terughoudendheid die het College dient te betrachten bij het beoordelen van het handelen van betrokkene in zijn hoedanigheid van door de rechtbank benoemde deskundige, ziet het College in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het maken van een tuchtrechtelijk verwijt aan betrokkene.
3.5 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep dient te worden verworpen.
3.6 De hierna vermelde beslissing op het beroep berust op titel II van de Wet op de Registeraccountants, zoals deze luidde vóór 1 mei 2009, en deel A van de VGC.