ECLI:NL:CBB:2014:293

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
AWB 12/899
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidie voor verbetering dierenwelzijn vleeskuikens door College van Beroep voor het Bedrijfsleven

In deze zaak heeft de Vennootschap onder firma [naam 1] beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor subsidie voor de verbetering van dierenwelzijn in de sector vleeskuikens. De aanvraag werd afgewezen omdat de vennoot [naam 2] de vereiste cursus 'voetzoollaesies bij vleeskuikens' niet had gevolgd. De vennoot kon de cursus op 16 juni 2011 niet bijwonen vanwege werkzaamheden en was niet op de hoogte van een tweede cursusdag die op 1 december 2011 plaatsvond. Appellante stelde dat zij alles had gedaan om de cursus te volgen en voelde zich benadeeld door de communicatie van de verweerder en het cursuscentrum.

De verweerder, de staatssecretaris van Economische Zaken, verdedigde de afwijzing door te stellen dat het volgen van de cursus een essentiële voorwaarde was voor de subsidie. De Regeling GLB-inkomenssteun 2006 schrijft voor dat subsidie moet worden geweigerd indien de cursus niet is gevolgd. Het College overwoog dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij door overmacht of uitzonderlijke omstandigheden niet in staat was om de cursus te volgen. De stelling dat de vennoot de cursus niet kon volgen vanwege werkzaamheden werd als onvoldoende beschouwd, en het College concludeerde dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het missen van de cursus.

Het College verklaarde het beroep ongegrond, omdat appellante niet had voldaan aan de vereisten van de Regeling en niet had aangetoond dat er sprake was van overmacht. De uitspraak werd gedaan door mr. S.C. Stuldreher, met mr. C.M. Leliveld als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 23 juli 2014.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 12/899
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2014 in de zaak tussen

Vennootschap onder firma [naam 1], te [plaats], appellante

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman).

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van appellante om subsidie voor het jaar 2011 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, onderdeel Verbetering dierenwelzijn (de Regeling).
Bij besluit van 25 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door appellante ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2014. Appellante is vertegenwoordigd door haar vennoot [naam 2] ([naam 2]). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Appellante heeft in de Gecombineerde Opgave 2011 een tegemoetkoming aangevraagd voor de verbetering van dierenwelzijn, sector vleeskuikens. Verweerder heeft de aanvraag van appellante afgewezen omdat zij de hiervoor vereiste cursus voetzoollaesies bij vleeskuikens niet heeft gevolgd. Deze cursus wordt in opdracht van verweerder georganiseerd door Cursuscentrum Dierverzorging in Barneveld (cursuscentrum).
2.
Appellante voert aan dat zij in 2011 deze cursus inderdaad niet heeft gevolgd.
De reden daarvan was dat [naam 2] de cursus op 16 juni 2011 niet kon volgen wegens werkzaamheden op het bedrijf. In het telefonisch contact dat [naam 2] had met het cursuscentrum is hem vervolgens meegedeeld dat een tweede of derde cursusdag nog niet was aangevraagd door Dienst Regelingen. Zodra dit het geval was zou hij hiervan op de hoogte worden gesteld door het cursuscentrum of verweerder. Dit is echter niet gebeurd. Toen [naam 2] het cursuscentrum begin 2012 belde om navraag te doen naar de tweede cursusdag, bleek deze al te hebben plaatsgevonden op 1 december 2011. Dit was tevens de laatste gelegenheid om de cursus voor dat jaar te volgen. Het is dan ook buiten haar schuld dat appellante niet aan deze subsidievoorwaarde heeft voldaan. Zij heeft alles in het werk gesteld om de cursus te kunnen volgen. Dat de cursusdata ook op een website te raadplegen waren doet er volgens appellante niet toe, omdat het niet van haar kan worden gevergd om deze te volgen. Appellante voelt zich gedupeerd door de slechte communicatie door verweerder en het cursuscentrum over de verplicht gestelde cursus.
3.
Verweerder heeft toegelicht dat het volgen van de betreffende cursus een belangrijke voorwaarde is voor de toekenning van deze subsidie, omdat hiermee voor het dierenwelzijn van mestkuikens de meeste winst is te behalen. De Regeling schrijft dan ook dwingend voor dat de subsidie moet worden geweigerd indien de cursus niet is gevolgd. De verzorging van deze cursus heeft verweerder uitbesteed aan het cursuscentrum. Voor informatie over cursusdata en deelname kon appellante terecht bij het cursuscentrum. Het is daarbij aan appellante zelf om te zorgen dat zij daadwerkelijk deelneemt aan de cursus. Zij had de mogelijkheid om de cursus op 16 juni of op 1 december 2011 te volgen. Dat zij de cursus heeft gemist in december is haar eigen verantwoordelijkheid. Appellante had hiervoor meer kunnen doen dan een aantal keer te bellen. De cursusinformatie was ook te raadplegen op internet.
4.1
Artikel 68 van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad en de op die verordening gebaseerde Regeling voorzien in de mogelijkheid om steun te verlenen aan landbouwers voor de verbetering van het welzijn van vleeskuikens. Op grond van artikel 38r, vijfde lid, van de Regeling verrichten landbouwers tenminste de in punt 6 van bijlage 8 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0019131/Bijlage8/geldigheidsdatum_15-05-2011) omschreven maatregel, te weten het succesvol voltooien van de cursus ‘voetzoollaesies bij vleeskuikens’ bij het cursuscentrum. Indien komt vast te staan dat de aanvrager de aangegeven activiteit, bedoeld in artikelen 38r, eerste lid (http://wetten.overheid.nl/BWBR0019131/Hoofdstuk2a/Paragraaf7/Artikel38j/geldigheidsdatum_15-05-2011) niet heeft verricht, stelt de minister de steun op grond van artikel 70f vast op nihil.
4.2
Niet in geschil is dat appellante niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 38r, vijfde lid, van de Regeling. Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 70f van de Regeling de aanvraag om steun dient af te wijzen.
4.3
Appellantes betoog houdt in dat hierop een uitzondering zou moeten worden gemaakt, omdat – zo begrijpt het College dit betoog – het niet kunnen volgen van de cursus het gevolg is van een situatie van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. Zij stelt dat verweerder en het cursuscentrum hebben verzuimd om haar te informeren en dat zij er zelf alles aan heeft gedaan om de cursus te kunnen volgen. Zo de van toepassing zijnde Europese en nationale regelgeving in een geval als dit al voorziet in de mogelijkheid van een beroep op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden voor de landbouwer, kan appellante dit niet baten. Hiertoe overweegt het College dat appellante zich pas in haar bezwaarschrift van 25 mei 2012 heeft beroepen op de omstandigheden die het niet volgen van de cursus zouden hebben veroorzaakt. Zij heeft daarom verzuimd om deze omstandigheden te melden binnen tien werkdagen vanaf de dag waarop dit mogelijk was, zoals is voorgeschreven in artikel 75, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Alleen al om die reden kan het beroep op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden niet slagen.
Afgezien hiervan heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van een situatie van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden niet in staat is geweest om de voorgeschreven cursus te volgen. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (zie onder meer het arrest van 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister GmbH & Co. KG, C-210/00, Jur. I-6453, punt 79) moet het begrip overmacht inzake landbouwverordeningen aldus worden uitgelegd, dat zich abnormale en onvoorzienbare omstandigheden hebben voorgedaan, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept, en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat hier van dergelijke omstandigheden sprake is. De niet nader onderbouwde stelling dat [naam 2] de cursus op
16 juni 2011 wegens werkzaamheden niet kon volgen is hiervoor onvoldoende. Appellante heeft het College er evenmin van kunnen overtuigen dat het niet volgen van de cursus op
1 december 2011 is veroorzaakt door omstandigheden in vorengenoemde zin. Zij heeft pas in 2012 contact gezocht met het cursuscentrum, terwijl zij wist dat de tweede cursusdag nog in 2011 zou moeten plaatsvinden. Tot slot kon appellante ook op internet de gewenste cursusinformatie vinden, zodat zij zich via die weg op de hoogte had kunnen stellen van de tweede cursusdatum in 2011. Hieraan doet niet af dat bij appellante de verwachting leefde dat zij gebeld zou worden over een nieuwe cursusdatum.
5
Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is.
6
Voor een proceskostenveroordeling ziet het College tot slot geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2014.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. C.M. Leliveld