ECLI:NL:CBB:2014:287

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
AWB 13/812
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake last onder bestuursdwang opgelegd aan legkippenhouder

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] B.V. en de Staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante, [naam 1] B.V., had een last onder bestuursdwang opgelegd gekregen van de Staatssecretaris om de overtreding van het Legkippenbesluit 2003 op te heffen. Dit besluit was genomen omdat appellante meer dan 350 legkippen hield in kooien die niet voldeden aan de wettelijke eisen, die sinds 1 januari 2012 van kracht waren. De appellante had tot 1 april 2013 de tijd gekregen om de situatie te rectificeren, maar stelde dat deze termijn te kort was en dat de last onevenredig was.

Tijdens de zitting op 8 mei 2014 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Het College heeft vastgesteld dat appellante op 5 maart 2013 legkippen had gehuisvest in legbatterijen, wat in strijd was met de wetgeving. De appellante voerde aan dat het opleggen van de last in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat testbedrijven wel legkippen in legbatterijen mochten houden.

Het College heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris bij het opleggen van de last onder bestuursdwang terecht rekening heeft gehouden met het algemeen belang van handhaving. Het College heeft echter ook vastgesteld dat de motivering van de Staatssecretaris om appellante anders te behandelen dan de testbedrijven niet voldoende was. Het bestreden besluit is daarom vernietigd, en het College heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan appellante.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 13/812
11201

Uitspraak van de meervoudige kamer van 15 juli 2014 in de zaak tussen

[naam 1] B.V. te [plaats], appellante
(gemachtigde: mr. ing. A.N.M. van Bavel),
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigden: mr. drs. J.C.Q. Bult en J.P.H.M. Vorstermans).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder appellante een last onder bestuursdwang opgelegd om de overtreding van artikel 2, tweede lid, van het Legkippenbesluit 2003 vóór 1 april 2013 op te heffen. Verweerder heeft appellante aangezegd dat hij anders de legkippen die zijn gehuisvest in kooien die niet aan de eisen van het Legkippenbesluit 2003 (Legkippenbesluit) voldoen, zal verwijderen.
Bij besluit van 26 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Op verzoek van appellante heeft de heer [naam 2] als informant inlichtingen verschaft. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De volgende feiten zijn niet betwist en staan ook voor het College vast. Appellante is houder van meer dan 350 legkippen en had deze op 5 maart 2013 gehuisvest in legbatterijen.
Vanaf 1 januari 2012 is het op grond van artikel 2, tweede lid, juncto artikel 2, vijfde lid, juncto artikel 6 van het Legkippenbesluit verboden legkippen te houden in niet aangepaste kooien, ook wel legbatterijen genoemd. Verweerder heeft de last onder bestuursdwang opgelegd om de overtreding van artikel 2, tweede lid, van het Legkippenbesluit op te heffen.
2.1.
Volgens appellante is het opleggen van de last onder bestuursdwang onevenredig. De last had tot gevolg dat zij de legkippen vóór 1 april 2013 moest slachten. Deze gezonde kippen hadden nog een aantal maanden eieren kunnen produceren. Deze beroepsgrond komt er op neer dat verweerder de termijn waarbinnen de last moest worden uitgevoerd te kort heeft vastgesteld.
2.2.
Verweerder heeft toegelicht dat hij bij het bepalen van de termijn waarbinnen aan de last onder bestuursdwang moest zijn voldaan, rekening heeft gehouden met de ruiperiode van de betreffende legkippen.
2.3.
Het College overweegt ter zake als volgt.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, behoudens bijzondere omstandigheden, van deze bevoegdheid gebruik moeten maken.
2.4.
In dit geval had appellante op 5 maart 2013 circa 55667 legkippen gehuisvest in kooien die niet voldeden aan de wettelijke eisen die reeds sinds 1 januari 2012 golden. Volgens de verklaring van appellante heeft zij deze legkippen hier eind september/begin oktober 2012 geplaatst, dus ruimschoots na inwerkingtreding van het verbod. Tot begin juli 2012 hield appellante in deze kooien een ander koppel. Zij heeft in het najaar van 2012 welbewust een risico genomen door een nieuw koppel te huisvesten in kooien die niet voldeden aan de eisen van artikel 2, tweede lid, van het Legkippenbesluit. Reeds om deze reden is geen sprake van bijzondere omstandigheden. Verweerder heeft bij het bepalen van de uitvoeringstermijn rekening gehouden met het einde van de legperiode van het betreffende koppel legkippen. Om opnieuw eieren te produceren hadden de legkippen eerst opnieuw in de rui moeten worden gebracht. Het door appellante op dit punt ontwikkelde betoog slaagt derhalve niet.
3.1.
Appellante is voorts van mening dat het opleggen van een last onder bestuursdwang in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat zogenoemde recurrenttestbedrijven (testbedrijven) wel kippen in legbatterijen mogen houden. Nu de legkippen zowel bij deze bedrijven als bij appellante consumptie eieren produceren en geen broedeieren, is er, mede gelet op de definitie van legkippen in het Legkippenbesluit en de doelstelling van het Legkippenbesluit, geen reden waarom appellante wel en de testbedrijven niet aan de eisen van artikel 2, tweede lid, van het Legkippenbesluit dienen te voldoen.
3.2
In juni 2010 heeft verweerder –in de bewoordingen van verweerder - het Legkippenbesluit ”niet van toepassing verklaard” op de testbedrijven met vrouwelijk gekruiste nakomelingen van zuivere foklijndieren. De recurrenttesten, het testen van gekruiste nakomelingen, zijn een essentieel onderdeel van het fokprogramma. De testbedrijven maken onlosmakelijk onderdeel uit van de basisfokkerij. Hoofddoelstelling is het verkrijgen van gegevens op basis waarvan de zuivere foklijndieren wordt geselecteerd voor het voortbrengen van nieuwe, verbeterde legpluimveelijnen. De door de gekruiste nakomelingen geproduceerde eieren zijn een bijproduct. Appellante heeft geen basisfokbedrijf of testbedrijf. Daarmee is volgens verweerder geen sprake van een gelijk geval en gaat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet op.
3.3
Het College overweegt daarover als volgt. Het Legkippenbesluit definieert in artikel 1, aanhef en onder b, van het Legkippenbesluit een legkip als een legrijpe kip van de soort Gallus die wordt gehouden voor de productie van andere eieren dan broedeieren. Het Institut de Sélection Animale (ISA) is een leghennen basisfokbedrijf. Zij produceert broedeieren, die als basis voor de reproductie van de verschillende foklijnen en de productie van fokmateriaal dienen. Op de testbedrijven worden de eieren van het ISA-broedsel onderzocht en geteld. Deze eieren worden afgezet in het consumptiekanaal. Nu de testbedrijven anders dan de basisfokbedrijven geen broedeieren maar consumptie eieren produceren, houden zij legkippen. Een wettelijke basis voor het ”niet van toepassing verklaren”, van het Legkippenbesluit op de testbedrijven, zoals verweerder heeft gedaan, ontbreekt. De handelwijze van verweerder komt er op dit punt derhalve in wezen op neer dat tegen de testbedrijven in zoverre niet handhavend wordt opgetreden. Geplaatst tegen de doelstelling van het Legkippenbesluit op het gebied van het verbeteren van het welzijn van kippen en de concurrentie die appellante van de testbedrijven ondervindt, schiet de motivering die verweerder gebruikt om bij toepassing van het Legkippenbesluit de situatie van appellante te onderscheiden van de testbedrijven, tekort als rechtvaardiging voor dit onderscheid.
Het bestreden besluit is op dit punt in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Deze beroepsgrond slaagt.
4.
Het voren overwogene leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
5
Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb. Deze zaak hangt samen met zaak 13/811. Voor de kosten van verleende rechtsbijstand wordt met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor beide zaken tezamen € 974 toegekend (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak en het aantal samenhangende zaken,). Van verdere proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318,00 aan appellante te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 487,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, mr. E.R. Eggeraat en mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. G.J.P. Leuverink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2014.
w.g. R.R. Winter w.g. G.J.P. Leuverink