Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2014 in de zaak tussen
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
€ 458,76 en € 2.919,71.
Overwegingen
Tot slot stelt appellante dat zelfs indien geoordeeld zou moeten worden dat zij ten aanzien van genoemde percelen geen recht op bedrijfstoeslag heeft, aan haar geen sanctie opgelegd had mogen worden. Appellante ging immers af op toezeggingen van DLG in het kader van de ruilverkaveling. De boete die verweerder appellante op heeft gelegd is onevenredig.
Ten aanzien van perceel 15 stelt verweerder zich op het standpunt dat dit niet kan worden aangemerkt als subsidiabele landbouwgrond. Uit de luchtfoto’s blijkt dat het perceel zeer ruig begroeid is waardoor het niet herkenbaar is als grasperceel. Dit perceel was dan ook geen landbouwgrond en kon ook niet als zodanig worden gebruikt. Appellante heeft ook bevestigd dat het perceel niet als landbouwgrond is gebruikt. Het perceel kon daarnaast ook niet worden gebruikt vanwege de verontreiniging met asbest.
Nu deze grond niet als landbouwgrond kan worden aangemerkt komt dit perceel niet in aanmerking voor de uitbetaling van de toeslagrechten.
Er is niet gebleken van omstandigheden waardoor de extra korting niet aan appellante opgelegd had mogen worden. Appellante had kunnen weten dat zij het perceel niet op had kunnen geven. Uit de door appellante overgelegde offerte blijkt dat deze van mei 2008 is en niet is gebleken wanneer de werkzaamheden uitgevoerd zouden worden. Appellante had derhalve kunnen weten dat de grond niet subsidiabel was.
De reeds uitbetaalde toeslagrechten zijn onverschuldigd betaald en dienen, op grond van artikel 73 van Verordening 796/2004 (thans artikel 80 van Verordening 1122/2009), te worden terugbetaald.