ECLI:NL:CBB:2014:263
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- R.R. Winter
- J. Schukking
- G.P. Kleijn
- Rechtspraak.nl
Subsidievaststelling op nihil in het kader van de Kaderwet EZ-subsidies en anticumulatiebepaling
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 juli 2014, in de zaak tussen Twence B.V. en de Minister van Economische Zaken, staat de subsidievaststelling op nihil centraal. De Minister had op 27 april 2012 de aan Twence verleende subsidie, op basis van het Besluit EOS: demo en transitie-experimenten, vastgesteld op € 0,-. Dit besluit volgde op een eerdere subsidieverlening van 40% van de projectkosten voor de bouw van een biovergistingsinstallatie, die door Twence was aangevraagd. De Minister verklaarde het bezwaar van Twence tegen deze vaststelling ongegrond, wat leidde tot het indienen van beroep door Twence.
Tijdens de zitting op 13 februari 2014 werd het standpunt van de Minister verdedigd dat de anticumulatiebepaling van artikel 2, vijfde lid, van het Besluit EOS van toepassing was. Deze bepaling houdt in dat geen subsidie kan worden verstrekt indien voor hetzelfde project al andere subsidies zijn verleend. Twence betwistte dit, stellende dat de EOS-subsidie eerder was verleend dan de UKP-subsidie, en voerde aan dat de subsidievaststelling niet op nihil had mogen worden vastgesteld.
Het College oordeelde dat de anticumulatiebepaling inderdaad van toepassing was en dat de Minister terecht had besloten de EOS-subsidie op nihil vast te stellen. Het College benadrukte dat de wetgever met deze bepaling beoogde te voorkomen dat voor één project meerdere subsidies zouden worden verstrekt. De beroepsgrond van Twence dat de subsidievaststelling niet op nihil had mogen worden vastgesteld, werd verworpen. Het College concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.