ECLI:NL:CBB:2014:254
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking chauffeurskaart wegens niet overleggen verklaring omtrent het gedrag
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 juli 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een taxichauffeur wiens chauffeurskaart was ingetrokken. De intrekking vond plaats op basis van artikel 10, lid 1 onder d van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten, omdat de verzoeker geen nieuwe verklaring omtrent het gedrag (VOG) had overgelegd. De verzoeker had eerder een chauffeurskaart ontvangen die geldig was tot 2 mei 2016, maar na een melding van de dienst Justis had de minister van Infrastructuur en Milieu verzocht om een nieuwe VOG. De aanvraag voor de VOG was echter afgewezen vanwege strafbare feiten die in de justitiële documentatie van de verzoeker stonden vermeld, welke onverenigbaar waren met het beroep van taxichauffeur. De verzoeker voerde aan dat de feiten geen risico voor de samenleving vormden en dat hij door de intrekking van de chauffeurskaart in ernstige financiële problemen verkeerde.
De voorzieningenrechter overwoog dat er sprake was van spoedeisend belang, aangezien de verzoeker zonder chauffeurskaart geen taxivervoer kon verrichten. Echter, de rechter oordeelde dat de intrekking van de chauffeurskaart terecht was, omdat de verzoeker geen nieuwe VOG had overgelegd, wat volgens de Regeling een grond voor intrekking was. De rechter benadrukte dat de afwijzing van de VOG niet ter discussie stond in deze procedure, maar dat de verzoeker feitelijk niet voldeed aan de eisen voor het behouden van de chauffeurskaart. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, ondanks de ingrijpende gevolgen voor de verzoeker. Het verzoek werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.