Uitspraak
Stichting Autoriteit Financiële Markten, te Amsterdam, (hierna: AFM),
1.Het procesverloop in hoger beroep
2.De grondslag van het geschil
3.De uitspraak van de rechtbank
4.De standpunten van partijen in hoger beroep
De rechtbank is voorts ten onrechte voorbijgegaan aan de feitelijke omstandigheden inzake de dienstverlening door SNS en de rol die de externe vermogensadviseur ([naam 2]) speelde. Uit de aard van de dienstverlening (“execution only”), de in dit verband aan de cliënten gegeven waarschuwing en de bijstand en advisering door de (onder toezicht staande) adviseur [naam 2], volgt dat van SNS niet kon worden verwacht dat ook zij van en aan deze cliënten informatie vroeg en gaf over de door hen opgegeven beleggingsfondsen en de advisering van [naam 2] nog eens zou overdoen. SNS voerde slechts de orders van cliënten uit. Zij mocht ervan uitgaan dat deze cliënten reeds adequaat waren geadviseerd. Zij viel om die reden dan ook onder (de ratio van) artikel 4:25a Wft.
Van een overtreding van artikel 4:90, eerste lid, Wft is evenmin sprake. De inleg van cliënten werd niet gecombineerd om drempels te halen, maar vanwege de vaste in- en uitstapmomenten van de betreffende fondsen. De opgespaarde orders werden met één verzamelorder verzonden, maar iedere inleg werd wel apart geadministreerd. Voor de cliënten had ook kenbaar kunnen zijn dat de orders gebundeld werden. Dat SNS de juistheid van de verklaringen, dat sommige cliënten vermogend zijn, zou moeten verifiëren, verdraagt zich niet met haar positie als “execution only”-dienstverlener. Bovendien is niet evident dat die verklaringen onjuist zijn, omdat de cliënten veelal zeer vermogend zijn, zodat niet kan worden gesproken van ongefundeerde verklaringen.
De thans opgelegde boetes zijn niet evenredig, gelet op de verminderde ernst en verwijtbaarheid van de overtredingen. Niet kan worden gezegd dat in dit geval sprake is van ernstige overtredingen. Daartoe verwijst SNS met name naar de aard van de dienstverlening en de rol van [naam 2]. Bovendien heeft SNS uit eigener beweging contact met AFM gezocht, alle medewerking verleend aan het onderzoek van AFM en ook compensatievoorstellen aan cliënten gedaan. Ten onrechte hebben deze factoren niet geleid tot (verdere) matiging van de boetes, aldus SNS.
Vanwege het complexe karakter van deze zaak, het aantal (beboete) overtredingen en de omvang van het dossier, is een termijn van twee jaar en zes maanden tot aan de uitspraak van de bestuursrechter in eerste aanleg niet onredelijk. AFM verwijst naar de uitspraak van de rechtbank in een vergelijkbare zaak (dd 4 mei 2011; ECLI:NL:RBROT:2011:BQ3528), waarin de rechtbank tot het oordeel komt dat een termijn van drie jaar niet onredelijk lang is. De rechtbank heeft niet duidelijk gemaakt om welke reden de onderhavige zaak verschilt van deze zaak en is ten onrechte tot het oordeel gekomen dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. De boetes zijn aldus ten onrechte verlaagd met 10% tot € 58.500,-.
Tot slot kan AFM zich niet vinden in de overweging van de rechtbank omtrent het (afzien van) publiceren op grond van artikel 1:98 Wft in relatie tot het bepaalde in artikel 51, derde lid, van Richtlijn 2004/39/EG (MiFID-Richtlijn).
SNS heeft ook artikel 4:90, eerste lid, Wft overtreden, door orders van cliënten te bundelen tot boven een bedrag van € 50.000,-. Daarmee heeft zij mede de financiële drempels die de beleggingsfondsen hanteerden omzeild, zodat cliënten konden inleggen met een lagere order dan de bedoeling was. Bovendien heeft zij op eigen initiatief op inschrijfformulieren aangegeven dat de cliënt een bepaald minimumvermogen bezit, zonder dit te verifiëren. Dit is in strijd met haar zorgplicht om professioneel te handelen, aldus AFM.
5.De beoordeling van het geschil in hoger beroep
Niet in geschil is dat SNS in het kader van haar “execution only”- dienstverlening algemene informatie heeft verstrekt over dit financiële instrument. Het College volgt de rechtbank in haar oordeel dat SNS ten aanzien van deze “niet-geregistreerde buitenlandse beleggingsfondsen” daarmee niet kon volstaan en meer (specifieke) informatie had moeten verstrekken ten aanzien van de risico’s van deze beleggingsfondsen. De restrictieve uitleg van de verplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 4:20, eerste lid, en 4:24, eerste lid, Wft (en de corresponderende nadere bepalingen in het Bgfo) die SNS voorstaat, kan in de tekst van de bepalingen niet gelezen worden en strookt evenmin met de achtergrond van deze bepalingen, te weten de bescherming van niet-professionele beleggers.
Het voorgaande betekent dat SNS heeft gehandeld in strijd met de artikelen 4:20, eerste lid, 4:24, eerste lid, en 4:90, eerste lid, Wft, zodat AFM bevoegd was om haar daarvoor boetes op te leggen.
Het College hanteert in boetezaken als algemeen uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen door de rechtbank uitspraak is gedaan. De redelijkheid van deze termijn kan niet in abstracto worden bepaald, maar moet in iedere zaak worden beoordeeld in het licht van de specifieke omstandigheden van dat geval. Hierbij moeten in aanmerking worden genomen: de ingewikkeldheid, zowel feitelijk als juridisch, van de zaak en het gedrag van zowel de betrokken onderneming als van het bestuursorgaan, waarbij ook van belang is hetgeen voor de betrokken onderneming op het spel staat.
Het College is van oordeel dat in deze zaak geen aanleiding bestaat om af te wijken van het algemene uitgangspunt. De door AFM gestelde feiten en omstandigheden zijn niet van dien aard dat in dit geval moet worden geoordeeld dat een termijn van (ruim) twee jaar en zes maanden nog redelijk is, zodat – naar AFM betoogt – van overschrijding van de redelijke termijn geen sprake is. De verwijzing door AFM naar enkele uitspraken van de rechtbank, waarin in vergelijkbare zaken een langere termijn nog als redelijk is aangemerkt, kan aan het oordeel van het College hieromtrent niet afdoen.